Werkwoorden in de t.t.
1 / 13
Lesduur is: 10 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord.
ik
jij
hij
zij
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie
Sie
sie
Slide 2 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
regelmatige werkwoorden vervoeging
Ich
Du
er/sie/es
wir
ihr
Sie/sie
Stam + en
stam + t
stam + e
stam + en
stam + st
stam + t
Slide 3 - Sleepvraag
Deze slide heeft geen instructies
Wat is de stam van de meeste Duitse werkwoorden?
A
de ik-vorm
B
de hij-vorm
C
het hele werkwoord -en
Slide 4 - Quizvraag
Antwoord C kan ook kloppen voor een paar werkwoorden bv:
streicheln
tun
verbessern
Dus als het hele ww niet met -en eindigt maar met -n.
du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst
Slide 5 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt
Slide 6 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet
Slide 7 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen
Slide 8 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Vervoeg het werkwoord tussen haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche
Slide 9 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
leben
Ihr ............. in Berlin.
Ihr ............. in Berlin.
Slide 10 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
schreiben
Peter .......... einen Brief.
Peter .......... einen Brief.
Slide 11 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
wünschen
Ich .......... mir eine Schildkröte.
Ich .......... mir eine Schildkröte.
Slide 12 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
machen
Lisa und Mark .............. ihre Hausaufgaben nicht.
Lisa und Mark .............. ihre Hausaufgaben nicht.
Slide 13 - Open vraag
Deze slide heeft geen instructies
