fictie en formuleren les 2

programma 11  mei
  • verwijswoorden
  • verbindingswoorden
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

programma 11  mei
  • verwijswoorden
  • verbindingswoorden

Slide 1 - Tekstslide

les/leerdoelen
  • je kunt verwijswoorden herkennen
  • je gebruikt de juiste verwijswoorden door eerst te bedenken of je met een 'de' of 'het' woord te maken hebt
  • je kunt verbindingswoorden herkennen
  • je weet wanneer/waar je een komma in de zin zet

Slide 2 - Tekstslide

goed of fout?
Het meisje die buiten speelt.
A
goed
B
fout

Slide 3 - Quizvraag

goed of fout?

De fiets, die is gestolen, stond op slot.
A
goed
B
fout

Slide 4 - Quizvraag

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Bij vrouwelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 7 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'vogel'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 8 - Quizvraag

Woorden die het verband laten zien tussen woorden, zinnen of alinea's noem je......
A
verwijswoorden
B
signaalwoorden

Slide 9 - Quizvraag

Theorie correcte zinnen blz 32
.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Formuleren: wat doe je dan?
  • Correcte zinnen maken door:
  • Zinnen (oftewel mededelingen) te verbinden door een komma te plaatsen. Vaak doe je dat tussen 2 persoonsvormen.
  • Je kan ook kiezen om tussen twee zinnen een verbindingswoord te plakken. Je zet dan een komma vóór het verbindingswoord.

Slide 14 - Tekstslide


 Hoe mag je verbindingswoorden ook noemen?
A
signaalwoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 15 - Quizvraag

Waarom gebruiken we verbindingswoorden?
A
om de leesbaarheid van de tekst te verhogen
B
om dingen uit te leggen
C
om te verwijzen
D
om je te plagen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is hier geen verbindingswoord?
A
maar
B
terwijl
C
omdat
D
zeker

Slide 17 - Quizvraag

Maak een zin met een verbindingswoord

Slide 18 - Open vraag

Correcte zinnen:

schrijf je dus o.a. door verbindingswoorden te gebruiken:

  • We hebben bijna vakantie, dus we moeten nog even volhouden.
  • Sjakie gaat in de chocoladefabriek werken, want hij is dol op chocolade.




Slide 19 - Tekstslide

Ik heb jarenlang kunnen, genieten van spaghetti.


Het kommagebruik in deze zin is
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quizvraag

De komma maakt het verschil. Hiernaast staan algemene regels voor kommagebruik. Sleep de juiste zinnen naar de juiste regel.
tussen delen van een opsomming
voor een voegwoord
voor een voegwoord
tussen twee persoonsvormen
voor een voegwoord
De persconferentie van de premier trekt veel kijkers, omdat hij nieuwe maatregelen aankondigt.
Denk je dat we na 1 juni weer naar school mogen, maar dan wel in kleinere groepen?
Je moet minimaal anderhalve meter afstand tot elkaar houden, zoveel mogelijk in huis blijven en sociaal contact vermijden.
Wat op dit moment in de wereld gebeurt, is misschien een waarschuwing dat er iets moet veranderen.
Mensen vierden massaal carnaval met elkaar, terwijl bekend was dat het coronavirus heerste in de wereld.

Slide 21 - Sleepvraag

Vragen?

Slide 22 - Tekstslide