C3A Quiz
In de figuur hiernaast zie je een bundel licht die door een lens gaat.
Wordt hier een positieve of een negatieve lens gebruikt?
Wordt hier een positieve of een negatieve lens gebruikt?
A
positieve
B
negatieve
1 / 43
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
In de figuur hiernaast zie je een bundel licht die door een lens gaat.
Wordt hier een positieve of een negatieve lens gebruikt?
Wordt hier een positieve of een negatieve lens gebruikt?
A
positieve
B
negatieve
Slide 1 - Quizvraag
In de figuur hiernaast zie je een bundel licht die door een lens gaat.
Welke lijn geeft de hoofdas aan?
Welke lijn geeft de hoofdas aan?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 2 - Quizvraag
In de figuur hiernaast zie je een bundel licht die door een lens gaat.
Welk cijfer geeft het brandpunt aan?
Welk cijfer geeft het brandpunt aan?
A
1
B
2
C
3
Slide 3 - Quizvraag
Welke lichtbundel zie je hier ?
A
Evenwijdig
B
Convergent
C
Divergent
Slide 4 - Quizvraag
Gaat licht in een rechte lijn?
A
Ja
B
Nee
Slide 5 - Quizvraag
Als licht van lucht naar perspex beweegt,
dan buigt het licht...
dan buigt het licht...
A
... naar de normaal
B
... weg van de normaal
Slide 6 - Quizvraag
Met welke formule bereken je
de vergroting bij een lens
de vergroting bij een lens
A
N = AB/AB*
B
N = v/b
C
N = b/v
D
N = A*B*/ v
Slide 7 - Quizvraag
De onderstaande antwoorden gaan over
het tekenen van een beeld achter een lens.
Welke klopt NIET?
het tekenen van een beeld achter een lens.
Welke klopt NIET?
A
Je mag ook tekenen met pen
B
Lichtstralen door het midden van de lens gaan altijd rechtdoor
C
Het beeld staat op zijn kop
D
Je hebt het brandpunt (F) nodig om het beeld te kunnen tekenen
Slide 8 - Quizvraag
Wat is waar voor een positieve lens?
A
deze is hol
B
deze convergeert lichtstralen
C
deze is aan de randen breder dan in het midden
D
deze maakt altijd een reeel beeld
Slide 9 - Quizvraag
Met een positieve lens kun je een voorwerp
afbeelden op een scherm.
Je kunt zo’n beeld ook zelf construeren.
Welke uitspraak is dan waar?
afbeelden op een scherm.
Je kunt zo’n beeld ook zelf construeren.
Welke uitspraak is dan waar?
A
Alle lichtstralen van het voorwerp moeten door het brandpunt gaan.
B
Een lichtstraal die evenwijdig aan de hoofdas loopt, verandert niet van richting.
C
De lichtstralen van het voorwerp zijn na de lens divergent.
D
Alle lichtstralen van één punt van het voorwerp komen samen in één punt van het beeld.
Slide 10 - Quizvraag
Welke lichtstraal is
geen constructiestraal ?
geen constructiestraal ?
A
De lichtstraal door het optisch midden
B
De lichtstraal door het brandpunt
C
De lichtstraal naar de bovenkant van de lens
D
De lichtstraal evenwijdig aan de hoofdas
Slide 11 - Quizvraag
Er zijn 2 oorzaken waardoor mensen
niet scherp kunnen zien.
Wat is GEEN oorzaak?
niet scherp kunnen zien.
Wat is GEEN oorzaak?
A
Het niet goed bol of plat kunnen maken je ooglens
B
De spieren in de lens werken niet goed
C
De vorm van de ooglens is niet goed
Slide 12 - Quizvraag
Welk onderdeel van het oog
komt een lichtstraal het eerst
tegen als deze het oog in 'valt'?
komt een lichtstraal het eerst
tegen als deze het oog in 'valt'?
A
Pupil
B
Lens
C
Hoornvlies
D
Netvlies
Slide 13 - Quizvraag
Welke van de lichtstralen gaat na de positieve lens door het brandpunt?
A
lichtstraal 1
B
lichtstraal 2
C
lichtstraal 3
D
lichtstraal 4
Slide 14 - Quizvraag
Vincent verplaatst de lens verder weg van de eiffeltoren. Wat zal er gebeuren met de beeldafstand?
A
Deze blijft gelijk.
B
Deze wordt kleiner.
C
Deze wordt groter.
Slide 15 - Quizvraag
De lens in je oog zorgt voor
A
een kleurig beeld
B
een scherp beeld
C
het beschermen tegen stofjes
D
het afsluiten van je oog
Slide 16 - Quizvraag
Door de lens wordt het beeld op het netvlies ..... en .....
A
groter en kleiner
B
omgekeerd en groter
C
scherper en omgekeerd
D
omgekeerd en kleiner
Slide 17 - Quizvraag
Wanneer je een voorwerp tussen
de + lens en F zet, dan ontstaat er
een .....
de + lens en F zet, dan ontstaat er
een .....
A
reëel vergroot beeld
B
reëel verkleind beeld
C
reëel even groot beeld
D
virtueel vergroot beeld
Slide 18 - Quizvraag
A
Op het snijpunt van de lichtstralen staat de lens
B
Op het snijpunt van de lichtstralen vind je het brandpunt
Slide 19 - Quizvraag
Als de kringspieren in het straalvormig lichaam zich samentrekken, wordt de lens boller.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Maarten ziet in de verte een trein aan komen. Is de lens bol of plat?
A
Bol
B
Plat
Slide 21 - Quizvraag
Tim leest een whatsappje op zijn mobiel. Is de lens bol of plat?
A
Bol
B
Plat
Slide 22 - Quizvraag
Deze lens is?
A
Positief
B
Negatief
Slide 23 - Quizvraag
Deze lens is?
A
Positief
B
Negatief
Slide 24 - Quizvraag
Deze lens is?
A
Positief
B
Negatief
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde ?
Het licht komt binnen door ....
Het licht komt binnen door ....
A
netvlies
B
lens
C
pupil
D
hoornvlies
Slide 26 - Quizvraag
De lens kan scherpstellen door...
A
Een bril
B
Contactlenzen
C
De hersenen
D
Verschillende spieren in het oog
Slide 27 - Quizvraag
Stel of het een positieve of een negatieve lens.
A
Positief
B
Negatief
Slide 28 - Quizvraag
De lens van het oog heeft altijd dezelfde vorm.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quizvraag
Stel of het een positieve of een negatieve lens.
A
Positief
B
Negatief
Slide 30 - Quizvraag
uitspraken:
1) lens 1 heeft een divergerende werking
2) lens 2 is een positieve lens
1) lens 1 heeft een divergerende werking
2) lens 2 is een positieve lens
A
beide uitspraken zijn juist
B
beide uitspraken zijn onjuist
C
alleen uitspraak 1 is juist
D
alleen uitspraak 2 is juist
Slide 31 - Quizvraag
Welke stelling is juist?
A
Met een bolle lens zie je voorwerpen van dichtbij scherp
B
Met een bolle lens zie je voorwerpen van veraf scherp
C
Met een platte lens zie je voorwerpen van dichtbij scherp
Slide 32 - Quizvraag
In je oog gaat het licht achtereenvolgens door:
A
Pupil - hoornvlies - lens - glasachtig lichaam - netvlies
B
Hoornvlies - lens - pupil - glasachtig lichaam - netvlies
C
Hoornvlies - pupil - lens - glasachtig lichaam - netvlies
D
Hoornvlies - pupil - lens - netvlies - glasachtig lichaam
Slide 33 - Quizvraag
bolle lens dan.......
A
veraf scherp
B
dichtbij scherp
Slide 34 - Quizvraag
Accommoderen is.....
A
het boller worden van je ooglens
B
scherp stellen van je lens op een voorwerp ver weg
C
scherp stellen van je lens op een voorwerp dichtbij
D
scherp stellen van je lens in het donker
Slide 35 - Quizvraag
Wat is juist voor lens 1 (boven) en lens 2 (onder)?
A
lens 1 is boller dan lens 2
B
lens 2 is sterker dan lens 1
C
lens 1 heeft een kortere hoofdsas dan lens 2
D
geen van bovenstaande uitspraken is juist
Slide 36 - Quizvraag
Welk antwoord klopt?
A
Verziend = holle lens = +
B
Verziend = Bolle lens = +
C
Bijziend = bolle lens = -
D
Bijziend = holle lens = +
Slide 37 - Quizvraag
Welke lens heeft een kleinere brandpuntsafstand?
(lens 1 boven en lens 2 beneden)
(lens 1 boven en lens 2 beneden)
A
lens 1
B
lens 2
C
dat kun je niet zeggen
D
natuurkunde rulez!
Slide 38 - Quizvraag
Wat kun je over de vergroting zeggen als de vergroting N kleiner is dan 1?
A
niks bijzonders
B
beeld is groter dan voorwerp
C
beeld en voorwerp zijn even groot
D
beeld is kleiner dan voorwerp
Slide 39 - Quizvraag
Hoe kun je de vergroting berekenen als je weet hoe groot b en v zijn?
A
lenzenformule
B
N = b/v
Slide 40 - Quizvraag
Een voorwerp is 23 mm groot
Er wordt een beeld van gemaakt met een grootte van 36 cm. Hoe groot is de vergroting?
Er wordt een beeld van gemaakt met een grootte van 36 cm. Hoe groot is de vergroting?
A
0,063
B
0,63
C
1,6
D
16
Slide 41 - Quizvraag
Een voorwerp staat voor een lens. Het beeld is 4,2x zo groot en staat 84 cm achter de lens. Hoe groot is de voorwerpsafstand?
A
0,020 m
B
0,20 m
C
20 m
D
353 m
Slide 42 - Quizvraag
Een + lens (f=8cm) wordt gebruikt om een lampje wat 18 cm voor een lens staat, op een scherm af te beelden. Op waar voor afstand moet het scherm van de lens staan?
A
0,069 cm
B
14,4 cm
C
0,18 cm
D
5,54 cm
