In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Interpunctie II
Slide 1 - Tekstslide
Wanneer gebruik je een komma?
Slide 2 - Open vraag
Wanneer plaats je de komma?(1)
Voor en na een bijstelling (uitleg) ‘Bijleveld, de minister van Defensie, deed een nieuw voorstel.’
In een opsomming Ik reed door Duitsland, Slovenië, Oostenrijk en Tjechië.
Na de aanhef en de slotgroet van een brief of e-mail. Geachte heer Bakker, - Met vriendelijke groet,
Voor en/of na een aanspreking. Sofie, wil jij mij de boter aangeven?
Slide 3 - Tekstslide
Wanneer plaats je de komma?(2)
Tussen twee persoonsvormen Nu ik er langer over nadenk, vind ik het geen gek idee.
Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden A Ik erger me aan zijn platvloerse, flauwe grappenmakerij. B Ik erger me aan zijn flauwe, platvloerse grappenmakerij.
Slide 4 - Tekstslide
Wanneer plaats je de komma?(3)
Voor onderschikkende voegwoorden (bijzin) Hij is ziek, want hij heeft koorts.
Voor (en achter) een uitbreidende bijzin. ‘Mijn buurman Arend, die vroeger een collega van mij was, heeft alles geregeld voor het straatfeest.’
Ik ga morgen vroeg de deur uit, als ik vroeg wakker word.
Slide 5 - Tekstslide
Schrijf bewust!
Als je de zin uitspreekt, hoor je dan een rust of een duidelijk verschil in toonhoogte?
Vaak gebruik je op die plek een komma.
Slide 6 - Tekstslide
Zet de komma('s) op de juiste plek in de zin.
Slide 7 - Tekstslide
Ik was het niet het was volgens mij Joris die jongen die gisteren ook mee voetbalde
Slide 8 - Open vraag
De originele marmeren schoorsteenmantel is nog geheel intact.
Slide 9 - Open vraag
De koning die vorig jaar op het ijs uitgleed tijdens de wedstrijd zal morgen aftreden.
Slide 10 - Open vraag
Wanneer gebruik je aanhalingstekens?
Slide 11 - Tekstslide
'Enkele' aanhalingstekens
Zelfnoemfunctie (gebruik van woord in context die over het woord gaat) Het woord ’tentamen’ betekent hetzelfde als het woord ’proefwerk’.
Betekenis Die bestanden kun je in het ’prullenbakje' op de desktop gooien.
Ironie/cynisme Dat ’lekkere’ gerecht bij de snackbar was veel te vet.
Naamsvermelding 'De Nachtwacht' wordt momenteel gerestaureerd.
Slide 12 - Tekstslide
''Dubbele'' aanhalingstekens
Directe rede (directe weergave van iemand zijn woorden)
Louis van Gaal schreeuwde: ”Dan kijk je toch niet naar de wedstrijd!”
Citaat
Met de zin ”elk voordeel heeft zijn nadeel” maakte de voetballer zich onsterfelijk.
Maar
Mijn collega zei: ”Je moet niets steeds ’ja, ja’ zeggen.”
Slide 13 - Tekstslide
Aanhalingstekens, punten en komma’s
Is het citaat / de directe rede een volledige zin en staat dit citaat aan het eind van de zin waar deze bij hoort: zet de punt dan binnen de aanhaling (en zet anders geen punt). Maarten suste: ”Dat went wel.” ”Dat went wel”, suste Maarten.
Voor na, of rond de hoofdzin waarin een zin wordt aangehaald, wordt een komma geplaats. Alleen als een aanhaling zelf een komma bevat, wordt die binnen de aanhalingstekens geschreven. ”Paultje,” zei Rosalie, ”we moeten eerst wat eten.”
Slide 14 - Tekstslide
Aanhalingstekens, punten en komma’s
Het vraagteken wordt alleen binnen de aanhalingstekens gezet als het citaat een vraag is. Voor het uitroepteken geldt dezelfde regel. Henk vroeg: ”Wat is dat voor onzin?”
Let op: slechts een van twee dezelfde leestekens die door een aanhalingsteken worden onderscheiden wordt geplaatst.
Slide 15 - Tekstslide
Deze heer duwde haar achteloos opzij.
Slide 16 - Open vraag
Zij zei Maar of hij dat meende…
Slide 17 - Open vraag
Amsterdam heeft negen letters.
Slide 18 - Open vraag
Met de woorden Hij was een beetje dom werd Máxima snel populair.
Slide 19 - Open vraag
De dubbele punt
Gebruik je bij:
opsommingen
het gebruik van de directe rede.
Slide 20 - Tekstslide
Het spreekwoord zegt “Wie zich vernedert, zal verhoogd worden.”
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.
Slide 21 - Quizvraag
Hij verovert de sympathie van iedereen hij is erg charmant.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.
Slide 22 - Quizvraag
Die laarzen zijn lek ze moeten nieuwe zolen krijgen.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt vanwege de aangekondigde opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, vanwege de directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
De ; plaats je in de volgende gevallen:
Tussen twee zinnen die zo nauw met elkaar verbonden zijn dat een punt wellicht iets te veel scheiding zou aangeven.
Niemand had van tevoren gedacht dat Joke zou slagen; zij was immers ziek.
Beginnen jullie maar alvast; door het drukke verkeer ben ik wat later.
Je moet zo’n kuur helemaal afmaken; doe je dat niet, dan kunnen de klachten terugkomen.
Slide 25 - Tekstslide
2. Bij opsommingen waarvan de delen uit zinsdelen bestaan.
Voorbeeld:
We zien verschillende mogelijkheden:
meer prullenbakken plaatsen;
statiegeld invoeren;
met corveeploegen werken.
Bestaan de delen van een opsomming uit hele zinnen dan gebruik je punten en hoofdletters.
Voorbeeld:
We zien verschillende mogelijkheden:
We gaan meer prullenbakken plaatsen.
We gaan statiegeld invoeren.
We gaan met corveeploegen werken.
Slide 26 - Tekstslide
Let op!
Omdat de puntkomma midden in een zin wordt geschreven, komt er nooit een hoofdletter achter.
Slide 27 - Tekstslide
Denk aan de volgende spullen - toiletspullen - een handdoek - een warme trui, want het kan koud zijn - iets lekkers voor bij de koffie
Slide 28 - Open vraag
We stonden vroeg op we hadden een lange reis voor de boeg Ik heb een hekel aan zwemmen toch neem ik een zwembroek mee
Slide 29 - Open vraag
Geert die behoorlijk geagiteerd was riep zet kritisch denken ook in tijdens de gymles maar doe dat met mate
Slide 30 - Open vraag
Samenstellingen
Slide 31 - Tekstslide
Regel
Als het meervoud van het eerste deel van de samenstelling eindigt op -en, dan gebruik je -en als tussenletter.
Slide 32 - Tekstslide
Voorbeeld:
paard + stal
wordt
paardenstal
Slide 33 - Tekstslide
Als het meervoud van het eerste deel van de samenstelling eindigt op -en/s, dan gebruik je -e als tussenletter.
Slide 34 - Tekstslide
Voorbeeld:
groente + soep
wordt
groentesoep
want
groenten/groentes
Slide 35 - Tekstslide
Verder gebruik je als tussenletter een -e
als:
Slide 36 - Tekstslide
Als het eerste deel geen meervoud heeft op -en
Bijvoorbeeld:
rijst + vlaai
wordt
rijstevlaai
Slide 37 - Tekstslide
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord
lach + bek
wordt
lachebek
Slide 38 - Tekstslide
Het eerste deel gaat over iets waarvan er maar één is:
maan + schijn
wordt
maneschijn
Slide 39 - Tekstslide
Het eerste woord versterkt het tweede woord
beer + sterk
wordt
beresterk
reus + goed
wordt
reuzegoed
Slide 40 - Tekstslide
De tussenletter -s kun je meestal horen. Lukt dit niet? Vervang dan het tweede deel van de samenstelling.
Slide 41 - Tekstslide
Voorbeeld:
dorp + kern
wordt
dorpskern
station + straat
wordt
stationsstraat
Vervang tweede deel: stationshal, dan hoor je de tussen -s
Slide 42 - Tekstslide
Maak een samenstelling van de woorden: trap + huis
Slide 43 - Open vraag
Maak een samenstelling van de woorden: stoel + dans
Slide 44 - Open vraag
Maak een samenstelling van de woorden: belasting + dienst
Slide 45 - Open vraag
Maak een samenstelling van de woorden: elektriciteit + centrale
Slide 46 - Open vraag
Maak een samenstelling van de woorden: kwaliteit + controle
Slide 47 - Open vraag
DOEL
TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN
- je kunt tussenletters in samenstellingen goed spellen
Slide 48 - Tekstslide
Tussenletters
Als je twee of meerdere woorden aan elkaar plakt, dan noemen we dat een samenstelling.
Als je deze aan elkaar plakt, heb je soms een tussenletter nodig, zoals -en, -e of -s.