Werkwoordspelling HV2





Niet zeker? Gebruik het werkwoord 
lopen
ik
ik-vorm

jij/je?
jij 
ik-vorm+t

hij/zij/u/het
ik-vorm+t

wij/jullie/zij
hele ww

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les





Niet zeker? Gebruik het werkwoord 
lopen
ik
ik-vorm

jij/je?
jij 
ik-vorm+t

hij/zij/u/het
ik-vorm+t

wij/jullie/zij
hele ww

Slide 1 - Tekstslide

Voorbeelden

Slide 2 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden in de vt
/
/

Slide 3 - Tekstslide

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't kofschip?        schrijf dan          of te / ten                             fietsen                 fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't kofschip?        schrijf dan         de / den                               bellen                    belde

Let op het hele werkwoord -en = de stam.

Slide 4 - Tekstslide

Sterke werkwoorden  vt
Veranderen van klank in de verleden tijd.

Enkelvoud is gelijk
Meervoud is gelijk.

ik zwom - hij zwom - u zwom
wij zwommen - jullie zwommen

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 6 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
van sterke werkwoorden eindigt meestal op -en:

Ik ben naar school gelopen.
Hij heeft in het meer gezwommen.
Hij wordt in zijn been gebeten.

Slide 7 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
/
/

Slide 8 - Tekstslide

Werkwoord als bijv.nw.
Sommige woorden zijn afgeleid van een werkwoord. 
Ik ben altijd de gebeten hond. (van een vdw)
De bijtende hond werd gevangen door zijn baas. (van een odw)

Schrijfwijze: altijd zo kort en eenvoudig mogelijk. 

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd 
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t
3. Hele werkwoord (bij meervoud)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Engelse werkwoorden

Slide 13 - Tekstslide

Engelse werkwoorden

Slide 14 - Tekstslide

Vervoegen Engelse werkwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Er zijn zinnen met één persoonsvorm en zinnen met meer persoonsvormen
Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin:
– Evelien (ow) werkt bij de bakker.



----------------------------------------------------------------------------
Een zin met meer dan één persoonsvorm heet een samengestelde zin:


Slide 16 - Tekstslide

PERSOONSVORMEN

IN EEN SAMENGESTELDE ZIN

Zet de zin in een andere tijd:

Je maakt van de tegenwoordige tijd verleden tijd, of andersom. 

De werkwoorden die veranderen, zijn de persoonsvormen.


VOORBEELD:

Ariane vertelt dat ze een prijs heeft gewonnen. 


 Ariane vertelde dat ze een prijs had gewonnen.

Slide 17 - Tekstslide

Zo schrijf je de persoonsvorm in een samengestelde zin:



Ga op zoek naar de persoonsvormen in de samengestelde zin.

Bepaal of de zin in tegenwoordige of verleden tijd staat.

Pas de spellingsregels toe.

Slide 18 - Tekstslide

Gebiedende wijs

  • Met de gebiedende wijs geef je: een bevel, een advies of een waarschuwing. 
  • Je noteert de ik-vorm van het werkwoord: Loop daarheen!
  • De zin bevat geen onderwerp bij gebiedende wijs! (denk 'jij' erachter)

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Werkwoordstijden
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
hij speelt
onvoltooid verleden tijd (ovt)
hij speelde
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
hij heeft gespeeld
voltooid verleden tijd (vvt)
hij had gespeeld
onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
hij zal spelen
onvoltooid verleden toekomde tijd (ovtt)
hij zou spelen
voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
hij zal gespeeld hebben
voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
hij zou gespeeld hebben

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Homofone werkwoorden
Homofoon = gelijk van klank

Homofone werkwoordsvormen = werkwoorden die hetzelfde klinken, maar verschillend geschreven worden. 

Slide 23 - Tekstslide

Uitlegfilmpje!

Slide 24 - Tekstslide

Een voorbeeld
betaalt - betaald
Hij betaalt de rekening.
Hij heeft de rekening betaald.
Je spreekt beide vormen hetzelfde uit, maar je schrijft ze anders. Dat komt omdat 'betaalt' een persoonsvorm tegenwoordige tijd is en 'betaald' een voltooid deelwoord. Je moet de soort werkwoord herkennen, voordat je homofone werkwoorden goed kunt spellen.

Slide 25 - Tekstslide

-d of -dt?
Bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud is vaak de keuze tussen -d en -dt een probleem. Je hoort het verschil tussen -d en -dt niet, maar je schrijft het wel. Dit is alleen het geval bij werkwoorden met in de infinitief (wij-vorm) een -d voor de uitgang -en, zoals aanmelden, antwoorden en landen.

Slide 26 - Tekstslide

-d of -dt?
Bepaal eerst het onderwerp dat bij de persoonsvorm hoort.

Kies vervolgens voor -d als:
  • Het onderwerp het woord ik is.
Ik laad mijn telefoon op.
Antwoord ik voor mijn beurt?
  • Het onderwerp het woord jij of je is dat achter de persoonsvorm staat. 
Meld jij ons even aan?





Slide 27 - Tekstslide

-d of -dt?
Kies voor -dt:

  • in alle andere gevallen in het enkelvoud.

Het vliegtuig landt om drie uur.
Je laadt mijn iPad toch wel op tijd op? 
Verbrandt jouwvader zijn tuinafval?
De docent raadt je (= jou) aan goed te leren voor de toets.
Welke minister beantwoordt de vraag?






Slide 28 - Tekstslide


Bij werkwoorden met in de infinitief geen -d voor de uitgang -en krijg je dus nooit -dt: vormen als *beroofdt of *verbouwdt bestaan niet, want in beroven en verbouwen zit geen d.
In de verleden tijd komt geen dt voor!

Slide 29 - Tekstslide