H8 Ontwikkelingslanden

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 
Start nieuwe hoofdstuk (H8 -  ontwikkelingslanden)
- maken par. 8.1
- bespreken / nakijken





Bijzonderheden
Laatste hoofdstuk!

Planning deze week:
hoofdstuk 8: par 1, 2 en evt 3


1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 
Start nieuwe hoofdstuk (H8 -  ontwikkelingslanden)
- maken par. 8.1
- bespreken / nakijken





Bijzonderheden
Laatste hoofdstuk!

Planning deze week:
hoofdstuk 8: par 1, 2 en evt 3


Slide 1 - Tekstslide

par. 8.1: Verschillen in welvaart
lesdoelen:
- Je kunt uitleggen hoe welvaart meestal wordt berekend.
- Je kunt vier redenen noemen waarom de welvaart in een land in werkelijkheid anders kan zijn.
- Je kunt met behulp van een Lorenzcurve de inkomensverdeling van landen vergelijken.
- Je kunt uitleggen dat het armoedeprobleem een vicieuze cirkel is.



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

8.1 Verschillen in welvaart
blz. 234 - 235
welvaart = 
in hoeveel behoeftes je kunt voorzien (hoe meer, hoe welvarender)
door:
- inkomen/ geld (door te kopen)
- zelfvoorziening (eigen eten verbouwen, beschikbaarheid van water, etc)
- collectieve voorzieningen (bijv. gezondheidszorg en onderwijs)

inkomen per hoofd van de bevolking = inkomen per persoon gemiddeld
= nationaal inkomen : aantal inwoners

maken: vraag 2 t/m 5, 

Slide 4 - Tekstslide

maken: vraag 2 t/m 5
af? Dan verder met 8, 9 en 10
  • 2.  Luxemburg: $ 70.950.000.000 ÷ 640.000 = $ 110.859
  •  Portugal: 10.300.000 × $ 34.895 = $ 359,4 miljard
  •   Eritrea: $ 9.800.000.000 ÷ 6.150.000 = $1.593

  • 3. Nationaal inkomen van Luxemburg is ongeveer 7x zo groot als Eritrea.
  • Het nationaal inkomen per hoofd is ongeveer 70x zo groot als in Eritrea. 

  • 4. Nee, want de prijzen verschillen per land. In het ene land kun je voor $ 1,90 meer kopen dan in een ander land.

  • 5. Door zelfvoorziening kunnen mensen in meer behoeftes voorzien (bijv. eten, water). Je wordt dus welvarender zonder dat er geld nodig is. 


Slide 5 - Tekstslide

theorie: Lorenzcurve en vicieuze cirkel
blz. 236 en 237
Lorenzcurve =
geeft de verdeling van het inkomen in een land weer
- in een ontwikkelingsland is het inkomen vaak ongelijk verdeeld (hele rijke en hele arme mensen) --> de Lorenzcurve loopt dan 'krommer'. 

vicieuze cirkel =
een gevolg van armoede is ook weer een oorzaak van armoede
-> het is lastig om uit armoede te komen zonder hulp van buitenaf

Maken: vraag 8, 9 en 10 

Slide 6 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 
- nakijken laatste vragen par. 8.1
- theorie 8.2 deel 1
- opdrachten maken 8.2
- theorie deel 2
- 2e deel opdrachten





Bijzonderheden
Laatste hoofdstuk!
Toetsweek: H7 + H8 (+H8 lj3)
Planning deze week:
hoofdstuk 8: par 1, par 2, par. 3


Slide 7 - Tekstslide

maken: vraag 8, 9 en 10
af? Verder met 8.2 
  • 8. grafiek B, die geeft een ongelijke inkomensverdeling weer (groot deel van de mensen verdient maar een klein deel van het inkomen, klein deel rijkste mensen verdienen het meeste inkomen)
  • 9.   nr. 2       ( armoede -> weinig investeringen -> eenvoudige productiemethodes -> lage productie -> lage opbrengst -> armoede)

10. 

Slide 8 - Tekstslide

par. 8.1: Verschillen in welvaart
lesdoelen:
- Je kunt uitleggen hoe welvaart meestal wordt berekend.
- Je kunt vier redenen noemen waarom de welvaart in een land in werkelijkheid anders kan zijn.
- Je kunt met behulp van een Lorenzcurve de inkomensverdeling van landen vergelijken.
- Je kunt uitleggen dat het armoedeprobleem een vicieuze cirkel is.



Slide 9 - Tekstslide

8.2 Wat is een ontwikkelingsland?
lesdoelen:
  • Je kunt kenmerken van een ontwikkelingsland noemen.
  • Je weet wat de gevolgen van een monocultuur zijn voor ontwikkelingslanden.
  • Je kunt oorzaken noemen van de economische achterstand van ontwikkelingslanden.
  • Je kunt uitleggen wanneer de ruilvoet verbetert of verslechtert.

Slide 10 - Tekstslide

kenmerken ontwikkelingslanden 
blz. 238
- laag inkomen
- ongelijke inkomensverdeling
-  veel werkloosheid
- ondervoeding
- snelle bevolkingsgroei
- veel analfabetisme
- beperkte technische ontwikkeling
- eenzijdige economische structuur

monocultuur =
land wat (veelal) afhankelijk is van de export van één product

Slide 11 - Tekstslide

maken: vraag 1 tm 5a
af? dan 7, 8 en 10
  • 1a. Tot 18 jaar of korter als je al eerder een startkwalificatie hebt behaald met een diploma mbo-niveau 2, havo of vwo.
  •  b. 0,5 × 0,4 × 80 miljoen = 16 miljoen
  •  c. Er zijn daar geen of nauwelijks scholen, kinderen in die leeftijd moeten meewerken op het land / bij hun ouders, kinderen in die leeftijd moeten thuis op jonge kinderen passen, terwijl hun ouders aan het werk zijn.

  • 2. Een beperkte technische ontwikkeling betekent: weinig mechaniseren en automatiseren. Zonder mechanisering en automatisering blijft de arbeidsproductiviteit laag.

  • 3. analfabetisme -  beperkte technische ontwikkeling - snelle bevolkingsgroei

  • 4. 1e en 2e. 

  • 5a. aan de 60% aan landbouw

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 
- nakijken laatste vragen par. 8.2
- theorie 8.3 deel 1
- opdrachten maken 8.3
- theorie deel 2
- 2e deel opdrachten

- keuze: 8.4 maken, examen oefenen, ander vak. 





Bijzonderheden
Laatste hoofdstuk!

Planning deze week:
hoofdstuk 8: par 1, 2, par. 3


Slide 14 - Tekstslide

Wat 'moet' af:
  • par. 8.1 vraag 2 t/m 5, 8, 9 en 10 (+nagekeken en verbeterd) 

  • par 8.2 vraag 1 tm 5a, 7, 8 en 10  (+nagekeken en verbeterd) 

  • par. 8.3 : 1 t/m 4,  6, 7, 9, 11, 12 en 13 (+nagekeken en verbeterd)

  • par. 8.4: opdr. 3 t/m 10

  • + keuze: herhalingsopdrachten (252-253), examentraining (258-271) of oefentoets (ELO)

Slide 15 - Tekstslide

oorzaken armoede
blz. 240
  • gebrek aan goed onderwijs, daardoor weinig (technische) kennis
  • slechte infrastructuur
  • snelle bevolkingsgroei
  • hoge schulden met hoge rentelasten
  • protectiemaatregelen door rijke landen
  • natuurrampen
  • burgeroorlogen
  • corrupte regering

Ruilvoet = Verhouding exportprijzen en importprijzen   
--> Kan een land de import betalen met de opbrengst van de export? 
 

Slide 16 - Tekstslide

maken: vraag 7, 8 en 10
  • 7. Door een slechte infrastructuur kunnen producten niet snel vervoerd worden. De producten bederven of komen te laat op de bestemming. Dat bemoeilijkt de export.


  • 8. Als arme landen zelf protectiemaatregelen nemen, zoals invoerrechten heffen, worden buitenlandse producten duurder voor de toch al arme bevolking.

  • 10. -  10 balen koffie met een totale waarde van € 600
  • - Om in 2021 één fiets te importeren moest Ivoorkust 2 keer zoveel koffie exporteren. Voor Ivoorkust is de ruilvoet dus verslechterd
  • - verslechterde met 50%. 




Slide 17 - Tekstslide

8.3 Hoe boekt een land vooruitgang?
  • Je kunt uitleggen dat noodhulp soms noodzakelijk is.
  • Je kunt uitleggen dat structurele hulp belangrijk is voor economische groei in een ontwikkelingsland.
  • Je weet hoe ontwikkelingslanden geld kunnen lenen.
  • Je kunt uitleggen hoe ontwikkelingslanden meer zekerheid kunnen krijgen over hun exportinkomsten.



Slide 18 - Tekstslide

Soorten hulp
blz 242 en 243
  • noodhulp= hulp bij levensbedreigende situaties (basisbehoeften)
  • structurele hulp= hulp gericht op de langere termijn, economisch zelfstandig worden

  • gebonden hulp =
  • geld geven met voorwaarde dat het geld uitgegeven wordt aan NL'se goederen en diensten

  • ongebonden hulp =
  • geld geven zonder voorwaarden

Opdrachten:  1 tm 4, maken

Slide 19 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 
- theorie 8. herhalen
- nakijken vragen par. 8.3

- oefentoets maken /
- examentraining maken /
- herhalingsopdrachten maken




Bijzonderheden
Toetsweek over 2 weken
Planning deze week:
hoofdstuk 8 afronden


Slide 20 - Tekstslide

Nakijken: vraag 1 tm 4
  • 1 a. (€ 35 miljoen – € 2 miljoen) ÷ 17,5 miljoen = € 1,89   (€ 1,88 is niet goed!)
  •  b. medische zorg, water en voedsel.
  •  c. Met de zaden en het gereedschap kunnen de mensen zelf voedsel verbouwen. Daardoor kunnen ze (later) in hun eigen behoeften voorzien en worden ze minder afhankelijk van hulp.
  • 2. - Conflicten (oorlogen) tussen bevolkingsgroepen
  •  - Gebrek aan een goede infrastructuur, bijvoorbeeld slechte wegen, maakt de getroffen bevolking moeilijk bereikbaar.


  • 3. structurele hulp. 
  • gebonden hulp.
  • 4 a. Je kunt beter handel drijven met ontwikkelingslanden, dan ze alleen maar geld geven.
  •  b. Zonder protectiemaatregelen is er vrijhandel. Producten uit ontwikkelingslanden worden dan goedkoper voor consumenten in westerse landen. Ontwikkelingslanden kunnen dan meer exporteren, wat meer inkomsten oplevert en zorgt voor meer economische groei.




Slide 21 - Tekstslide

microkrediet en grondstoffenfonds
blz. 244 en 245
  • microkrediet = 
  • kleine lening tegen laag rentepercentage, zodat mensen in
    ontwikkelingslanden en eigen bedrijfje kunnen starten

  • grondstoffenovereenkomst
  • afspraak om prijs stabiel te houden

  • buffervoorraad
  • opslaan van overschotten, zodat het aanbod op de markt lager is en de prijs hoger blijft. 
  • bij een tekort worden die overschotten weer op de markt gebracht
    maken: opdracht 6, 7, 9, 11, 12 en 13

Slide 22 - Tekstslide

Leg uit hoe een grondstoffenfonds / buffervoorraad werkt. Gebruik minimaal 2 zinnen.

Slide 23 - Open vraag

Handel met een ontwikkelingsland (vanuit de Westerse landen) levert de ontwikkelingslanden meer op dan (financiële) ontwikkelingshulp. (trade, not aid).
Ben je voor of tegen en waarom?

Slide 24 - Open vraag

maken: vraag 6, 7, 9, 11, 12 en 13
  • 6. Rente: 0,025 × € 950 miljoen = $ 23.750.000
  •  Aflossing: $ 40.000.000 – $ 23.750.000 = $ 16.250.000


  • 7. Als je aan ontwikkelingslanden schulden kwijtscheldt, leren ze niet met geld omgaan. 

  • 9. Ze lost de lening af in € 50 ÷ € 1,25 = 40 weken         Rente: 40 × € 0,15 = € 6

  • 11. Voor de ontwikkelingslanden omdat ze dan een zekere prijs krijgen voor hun grondstoffen. En de importerende landen betalen hierdoor niet een te hoge prijs. 

  • 12. vergroten, afneemt, stijgt. 

  • 13a. voor de productie van chocoladerepen is dan weer personeel nodig, en er is meer waardetoevoeging.
  • b. kapitaal(goederen): de machines en gereedschappen.   (of arbeid: goed opgeleid personeel)

Slide 25 - Tekstslide

8.4 Hoe dragen we ons steentje bij?  lesdoelen
- Je kunt voorbeelden geven van instellingen die ontwikkelingslanden helpen.
- Je kunt uitleggen hoe hulp aan ontwikkelingslanden in het belang van Nederlandse bedrijven kan zijn.
- Je kunt uitleggen dat de productie door bedrijven gevolgen kunnen hebben voor ontwikkelingslanden.
- Je kunt uitleggen hoe je met je koopgedrag de leefomstandigheden in arme landen kunt verbeteren.



Slide 26 - Tekstslide

hulporganisaties en handel
blz. 246 en 247
hulporganisaties bij armoede, door landen geld beschikbaar:
- Verenigde Naties
- Wereldbank
- Internationaal Monetair Fonds

door giften van burgers:
- goede doelen organisaties, zoals Oxfam Novib en Cordaid

opdracht: 3 t/m 10


Slide 27 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 
- theorie 8.4 herhalen
- nakijken laatste vragen par. 8.4
- oefentoets maken
- examentraining maken




Bijzonderheden
Toetsweek over 2 weken
Planning deze week:
hoofdstuk 8 afronden


Slide 28 - Tekstslide

hulporganisaties en handel
blz. 246 en 247
hulporganisaties bij armoede (geld van de overheid van verschillende landen):
- Verenigde Naties
- Wereldbank
- Internationaal Monetair Fonds
Afspraak: Alle landen geven minimaal 0,7% van het nationaal inkomen

door giften van burgers:
- goede doelen organisaties, zoals Oxfam Novib en Cordaid

Fairtrade: 
Eerlijke handel, minimumprijs voor de boeren

Slide 29 - Tekstslide

nakijken: opdr 3 t/m 10

  • 3a. € 4,51 miljard ÷ 0,55 × 100 = € 820 miljard of € 820.000.000.000
  •  b. 0,7% – 0,52% = 0,18% 
  •   0,0018 × € 875.000.000.000 = € 1.575.000.000

  • 4. subsidie --> werkgelegenheid in ontwikkelingsland (3) --> meer koopkracht (1) --> meer vraag (2)  --> NL'se export stijgt

  • 5a. Heineken kan goedkoop graan laten produceren.
  • b. De boeren in Afrika kunnen hun graan goed verkopen, werkgelegenheid. 
  • c. Het graan kan beter gebruikt worden voor brood (voedsel) in plaats van bier. 

  • 6a. € 0,16 : € 25 x 100 = 0,64%
  •  b. € 85 ÷ € 0,16 = 531,25 --> minimaal 532 T-shirts.
  •  c. € 175 ÷ 532 = € 0,33 per T-shirt.    

Slide 30 - Tekstslide

nakijken: opdr 7 t/m 10

  • 7. Door te investeren in de bouw van ziekenhuizen en scholen, is de bevolking (en dus het personeel van die bedrijven) gezonder en beter opgeleid. Dat zorgt bijvoorbeeld voor een hogere arbeidsproductiviteit bij die bedrijven.


  • 8. Door samen te werken in coöperaties, hebben de boeren een sterkere positie op de markt. Zij kunnen hogere prijzen eisen voor hun producten dan wanneer ze als kleine boer in hun eentje onderhandelen.

  • 9. De fairtrade minimumprijs is bedoeld om kosten te dekken. 
  • Met de fairtradepremie kunnen boeren investeren. 
  • Een fairtrade boer beslist samen met andere boeren wat er met de winst gebeurt.

  • 10. Door fairtradeproducten te kopen weet je als consument dat je boeren in ontwikkelingslanden steunt. Dat geeft een goed gevoel.




Slide 31 - Tekstslide

Te doen/ planning:

Slide 32 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag: 
- examentraining blz. 258

- Maken in delen
- Nakijken door andere leerling




Bijzonderheden
Toetsweek over 2 weken
Planning deze week:
hoofdstuk 8 afronden


Slide 33 - Tekstslide

Maken examentraining H8, opdr 1 t/m 5
Tijd: ong. 15 min, af? dan verder met 6 t/m 9
  • 1. Het nominale nationaal inkomen stijgt, terwijl er in die periode inflatie is (prijsstijgingen zijn). Daardoor is de reële stijging van het nationaal inkomen lager.


  • 2. Ja, het armste deel van de bevolking heeft geprofiteerd van de economische groei, want het percentage inwoners dat onder de armoedegrens leeft, is gedaald. (Opmerking: in het antwoord moet de verhouding / het percentage worden genoemd)

  • 3. 1  3  2  4  5

  • 4. 1  2  3  4  5

  • 5. Door het verlagen van invoerrechten op Indonesische producten worden deze goedkoper en dit bevordert de internationale handel van de EU met Indonesië.






Slide 34 - Tekstslide

Maken examentraining H8, opdr 6 t/m 9
Tijd: ong. 10 min, af? dan verder met 10 t/m 13
  • 6. Bijvoorbeeld: veel werkloosheid, ondervoeding, snelle bevolkingsgroei, veel analfabetisme, beperkte technische kennis, een eenzijdige economische structuur (afhankelijkheid van één productiesector), slechte infrastructuur

  • 7.  - het prijspeil in Nederland is hoger
    -  De bijdrage aan het nationaal inkomen vanuit de informele sector in India is hoger.
     - De mate van zelfvoorziening in India is hoger.

  • 8. lagere loonkosten  1  3  2  stijging van de afzet

  • 9. Bijvoorbeeld:
    - De infrastructuur in stedelijke gebieden is beter ontwikkeld.
     - Het opleidingsniveau in stedelijke gebieden is hoger.
     - Er is een groter aanbod van arbeidskrachten in stedelijke gebieden.






Slide 35 - Tekstslide

Maken examentraining H8, opdr 10 t/m 13
Tijd: ong. 10 min, af? dan verder met exatraining H7
  • 10 . (1) ongelijkmatig verdeeld. (2) ontwikkelingsland.

  • 11. verschil in prijs: $ 53.916 − $ 26.749 = $ 27.167
  •  extra opbrengst: $ 27.167 × 125.000 kilogram = $ 3.395.875.000


  • 12.  De wereldmarktprijs van palladium wordt hoger.   (C/3e)

  • 13.  (1) arbeid.  (2) meer productief worden en (3) betere producten kunnen produceren.




Slide 36 - Tekstslide

Planning
9.10u - 9.50u:   Examentraining H7: blz. 226 - 229
9.50u -9.55u pauze
9.55u - ??: nakijken van de examentraining

Eerder klaar? Dan kun je de herhalingsopgaven van H7 en H8 maken

Slide 37 - Tekstslide

Nakijken: examentraining H7, vraag 1 t/m 6
  • 1. (€ 79.170 – € 43.500) ÷ € 43.500 × 100% = 82%


  • 2. € 303,5 miljard ÷ € 664,6 miljard × 100% = 45,7%


  • 3. Op de betalingsbalans staan, naast de in- en uitvoerwaarde van goederen en diensten, ook de inkomsten van buitenlandse toeristen. Oostenrijk ontvangt zowel ’s zomers als ’s winters heel veel buitenlandse toeristen. Dat levert het land ook veel inkomsten op. Dat zorgt ervoor dat er toch een overschot op de betalingsbalans is.

  • 4. 1. meer (2) minder (3) meer ( 3 goed = 2 pnt), 2 goed = 1 pnt)


  • 5. (800 × € 1,0738) – (75 × € 0,9313) = € 789,19
  •  € 789,19 + (2 × € 7,50) = € 804,19                                      (2pnt)

  • 6. Een voordeel. 1 CHF kost bij haar bank € 1,0738.  






Slide 38 - Tekstslide

Nakijken: examentraining H7, vraag 7 t/m 12
  • 7. D

  • 8. 0,6 × € 820 miljard = € 492 miljard
  •  € 26,6 miljard ÷ € 492 miljard × 100% = 5,4%

  • 9. B

  • 10. A

  • 11. 1  2  4  3  5

  • 12. Bijvoorbeeld:   - De VS heeft een hoog inkomen per hoofd van de bevolking.
  • of:   - De VS heeft een groot aantal inwoners (waardoor de VS veel importeert uit het buitenland, zoals uit Nederland waarvan de economie exportgericht is).





Slide 39 - Tekstslide

Nakijken: examentraining H7, vraag 13 t/m 15
  • 13. Bijvoorbeeld: De handel tussen beide landen neemt toe, want voor Europese en Canadese bedrijven wordt de afzetmarkt groter.

  • 14. wederuitvoer of doorvoerhandel

  • .15 A

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Welkom bij Economie
- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht
Planning vandaag:  

opties: (op iPad of in boek)
- maken herhalingsopgaven 
- leren voor de toets
- oefentoets H7 / oefentoets H8 (moet beide gemaakt worden!)

Alles individueel!


Bijzonderheden

Toets eco:  H7 en H8
donderdag 23 maart 9.00 uur
Planning deze week:
leren + voorbereiden toets

Slide 42 - Tekstslide

Na de toetsweek zijn er nog drie weken (en een halve) tot het examen. Wat wil jij in die 3 weken nog doen in de lessen economie? Wat wil je nog aangeboden krijgen? Waar wil je nog extra in oefenen?

Slide 43 - Open vraag