In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
M4 FT H7 + H8
Slide 1 - Tekstslide
Een ander woord voor doorvoerhandel is ...
A
wederinvoer
B
invoer
C
wederuitvoer
D
uitvoer
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het percentage van ons nationaal inkomen dat we verdienen met export?
A
Importquote
B
Open economie
C
Contigentering
D
Exportquote
Slide 3 - Quizvraag
Een land dat veel in- en uitvoert in verhouding tot het nationaal inkomen, noem je ook wel...
A
Gesloten economie
B
Open economie
Slide 4 - Quizvraag
Voor de handel zijn alle binnengrenzen tussen de lidstaten tussen de EU vervallen. Hierdoor is vrij verkeer mogelijk. Van wat is vrij verkeer mogelijk?
Slide 5 - Open vraag
Om gelijkwaardige concurrentie mogelijk te maken, probeert de Europese Commissie de regels gelijk te trekken. Hoe noem je dit?
A
Gelijk trekken
B
Levelen
C
Harmonisatie
Slide 6 - Quizvraag
Wat zijn de 3 belangrijkste taken van De Europese Centrale Bank?
Slide 7 - Open vraag
De Europese Unie treft verschillende maatregelen om hun bedrijven te beschermen. Noem 2 van die maatregelen.
Slide 8 - Open vraag
De volgende zinnen gaan over globalisering. Welke is juist?
A
Door globalisering wordt de handel met het buitenland steeds lastiger.
B
Internet heeft het proces van globalisering versneld.
C
Nu we te maken hebben met globalisering wordt de hele wereld een vrijhandelszone.
D
Steeds minder producten of ingrediënten komen uit het buitenland.
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een sterke internationale concurrentiepositie?
Slide 10 - Open vraag
Om de welvaart tussen de landen te vergelijken is het kijken naar het inkomen per hoofd van de bevolking niet genoeg. Waar moet er nog meer naar gekeken worden om de welvaart te kunnen vergelijk? Noem er 3.
Slide 11 - Open vraag
Noem 5 van de 8 kenmerken van een ontwikkelingsland?
Slide 12 - Open vraag
De afhankelijkheid van 1 of enkele producten noem je:
A
monoproductie
B
productafhankelijkheid
C
enkelcultuur
D
monocultuur
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de ruilvoet?
A
een verslechtering of verbetering van de handel
B
de verhouding tussen de export- en de importprijs
C
een toename of afname
van de buffervoorraad
D
de verhouding tussen landbouw en industrie
Slide 14 - Quizvraag
Wat is geen oorzaak van onderontwikkeling?
A
Weinig scholing
B
Corrupte regering
C
slechte infrastructuur
D
Teveel uitgaven.
Slide 15 - Quizvraag
Waarom heeft de Wereldbank een belangrijke taak?
Slide 16 - Open vraag
Wat is het doel van een microkrediet?
Slide 17 - Open vraag
Wat doet het WTO?
A
Deze organisatie streeft er naar om vrijhandel in de wereld te bevorderen.
B
Deze organisatie geeft leningen aan ontwikkelingslanden.
C
Deze organisatie streeft er naar dat bedrijven uit ontwikkelingslanden een eerlijke prijs krijgen voor hun producten.
D
Deze organisatie helpt ontwikkelingslanden als er een ramp heeft plaatsgevonden.
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het doel van een grondstoffenovereenkomst?
Slide 19 - Open vraag
Hulp die het ene land rechtstreeks geeft aan een ontwikkelingsland, noem je ook wel?
A
Gebonden hulp
B
Bilaterale hulp
C
Noodhulp
D
Structurele hulp
Slide 20 - Quizvraag
De Nederlandse regering steunde de arme landen in 2016 met € 4,1 miljard aan ontwikkelingshulp. De totale nationale inkomen in Nederland was in dat jaar € 677 miljard. Bereken hoeveel procent van het nationale inkomen de regering in 2016 uitgaf aan ontwikkelingshulp. Geef de berekening, rond af op één decimaal.