Korte samenvatting grammatica zinsdelen

Welkom
Nederlands
Grammatica 
Zinsdelen

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 24 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Nederlands
Grammatica 
Zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Korte herhaling
Bespreken zinnen -> huiswerk
Nakijken opdrachten -> groepjes: paars, groen, blauw
Zelfstandig aan de slag -> LessonUp

Slide 2 - Tekstslide

Stappenplan grammatica

  1. - Persoonsvorm (PV)
  2. - Verdelen in zinsdelen
  3. - Werkwoordelijk Gezegde (WG)
  4. - Onderwerp (O)
  5. - Lijdend Voorwerp (LV)
  6. - Meewerkend Voorwerp (MV)
  7. - Bijwoordelijke Bepaling (BWB)

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan + korte uitleg

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm 
  1. Zet de zin in een andere tijd. De persoonsvorm verandert van tijd.
  2. Maak de zin vragend. De persoonsvorm komt vooraan te staan. 


Jonas heeft gisteren een bloem voor Lise gekocht.
Jonas had gisteren een bloem voor Lise gekocht.
Heeft Jonas gisteren een bloem voor Lise gekocht?

Persoonsvorm = heeft

Slide 5 - Tekstslide

Persoonsvorm
Als een zin begint met een vraagwoord dan is dat woord GEEN persoonsvorm!
De persoonsvorm is altijd een WERKWOORD.



Gebruik ALTIJD de tijdproef!
- Waarom ga je naar de dokter?
- Hoe laat gaat de trein?
- Waarom heb jij je winterjas al aan?

Slide 6 - Tekstslide

Zinsdelen
Alles wat vóór de pv kan staan is 1 zinsdeel!
  1. Jonas heeft gisteren een bloem aan Lise gegeven.
  2. Gisteren heeft Jonas een bloem aan Lise gegeven.
  3. Een bloem heeft Jonas gisteren aan Lise gegeven.
  4. Aan Lise heeft Jonas gisteren een bloem gegeven.

Een zinsdeel kun je nooit opsplitsen. 
Ieder zinsdeel krijgt maar één naam!
6

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde (WG)
  • De persoonsvorm + de overige werkwoorden.
  • Bij scheidbare werkwoorden hoort het scheidbare deel er ook bij.
       Ik kijk mijn antwoorden na.   -> WG = kijk NA  -> komt van NAkijken

  • Jonas | heeft | gisteren | een bloem | aan Lise | gegeven.
  • WG = heeft gegeven 
  • heeft (pv) gegeven (overige werkwoord)

Slide 8 - Tekstslide

Onderwerp (O)
Jonas | heeft |  gisteren | een bloem | aan Lise | gegeven.

  • Stel de vraag:  
  • WIE (1) / WAT (2) + WG?
  • Wie heeft gegeven? Jonas 
  • Jonas = O

Slide 9 - Tekstslide

Gebiedende wijs
Zinnen die in de gebiedende wijs staan, zijn vaak een opdracht, gebod of bevel. Er staat vaak een uitroepteken achter. 
Een zin in de gebiedende wijs heeft nooit een onderwerp.

De persoonsvorm staat bij de gebiedende wijs op de eerste plek in de zin.



  • Ga weg!
  • Stop!
  • Ren voor je leven!

In de gebiedende wijs staat GEEN onderwerp. Het onderwerp is weggelaten. 
  • Ga (jij) weg.
  • Stop (jij).
  • Ren (jij) voor je leven.





Slide 10 - Tekstslide

Lijdend Voorwerp (LV)
Jonas | heeft | gisteren | een bloem | aan Lise | gegeven.

  • Stel de vraag:
  • WAT (1) / WIE (2) + WG + O?
  • WAT heeft Jonas gegeven? een bloem
  • een bloem = LV

Slide 11 - Tekstslide

Meewerkend Voorwerp (MV)
Jonas | heeft | gisteren | een bloem | aan Lise | gegeven.


  • Stel de vraag:
  • AAN/VOOR wie/wat + WG + O + LV?
  • AAN wie heeft Jonas een bloem gegeven? aan Lise
  • aan Lise = MV

Slide 12 - Tekstslide

Bijwoordelijke Bepaling (BWB)
Jonas | heeft | gisteren | een bloem | aan Lise | gegeven.

  • Wat blijft over?
  • Antwoord op de vraag: wanneer, waardoor, waar, hoe, enz.
  • Wanneer?  GISTEREN
  • GISTEREN heeft nog geen naam, dus dat is BWB.

Slide 13 - Tekstslide

Stappenplan

Slide 14 - Tekstslide