LAATSTE BIJEENKOMST Examentraining CE Lezen Luisteren 2F - Waarom geen geld lenen aan vrienden of familie

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Dus wat gaan we doen?

Informatie over het examen CE Lezen & Luisteren 2F

Keuze: klassikaal oefen en met een leestekst of zelfstandig aan de slag in Examensprint/Facet.

Slide 2 - Tekstslide

Het Centraal Examen 2F
Wat ga ik met jullie bespreken?
  • leesstrategieën
  • toetsvragen
  • soorten teksten
  • het examen zelf

Slide 3 - Tekstslide

Oefenen met hulpmiddelen
Rechtsboven in het scherm kun je gebruik maken van hulpmiddelen
aantekeningen maken
tekst aanstrepen
luidsvolume instellen
tekst vergroten
Vragen aanvinken
Oefen ermee!

Slide 4 - Tekstslide

Blijf in vorm!

Slide 5 - Tekstslide

Tip 1

Slide 6 - Tekstslide

Tip 2

Slide 7 - Tekstslide

Tip 3

Slide 8 - Tekstslide

Tip 4

Slide 9 - Tekstslide

Vragen?

Slide 10 - Tekstslide

Hoe wil je je de laatste les voorbereiden op het examen?
Klassikaal een tekst behandelen
Zelfstandig werken in Examensprint
Zelfstandig werken in FACET

Slide 11 - Poll

timer
5:00
Je krijgt deze tekst op papier.

Slide 12 - Tekstslide

Algemene vragen.
Welke uitspraak is waar?
A
Een argument is wat iemand ergens van vindt.
B
Feitenuitspraken zijn niet te controleren.
C
Met een mening kun je het eens of oneens zijn.

Slide 13 - Quizvraag

Algemene vragen.

Een mening zal mensen pas overtuigen wanneer.......
A
de schrijver zijn eigen mening geeft.
B
er ook andere meningen in de tekst staan.
C
hij wordt ondersteund door goede argumenten.

Slide 14 - Quizvraag

Algemene vragen.

"Je kunt beter een dikke jas aantrekken, want de weersvoorspellingen zijn slecht."

Welk deel van de zin staat het argument?
A
Je kunt beter een dikke jas aantrekken.
B
De weersvoorspellingen zijn slecht.

Slide 15 - Quizvraag

Algemene vragen.

Welke uitspraak over een betoog is juist?
A
Een betoog bevat alleen meningen en geen feiten.
B
Een betoog probeert je te overtuigen van een bepaalde mening.
C
Een betoog wordt vaak afgesloten met een persoonlijk verhaal.

Slide 16 - Quizvraag

Vragen over de tekst.

Hoe leidt de schrijver de tekst in alinea 1 in?
(Hoe begint hij?)
A
Hij introduceert het onderwerp.
B
Hij maakt het probleem duidelijk door voorbeelden te noemen.
C
Hij geeft uitleg over de manieren waarop je familie/vrienden kunt helpen.

Slide 17 - Quizvraag

Vragen over de tekst.

Wat is het doel van de schrijver van deze tekst?
A
Overtuigen: goed nadenken voordat je geld uitleent.
B
informeren: de gevolgen van geld uitlenen.
C
Uitleggen: hoe je het beste familie/vrienden kunt helpen.

Slide 18 - Quizvraag

Vragen over alinea 2.
"Geld lenen zorgt vaak voor problemen."

Wat is daarvoor het belangrijkste argument?
A
Familieleden vinden het moeilijk om geld terug te betalen.
B
Het is moeilijk om afspraken te maken met familie of vrienden.
C
Terugbetalen van geld zorgt altijd voor spanning en stress.

Slide 19 - Quizvraag

Vragen over alinea 3.

Wat bedoelt de schrijven met het tussenkopje: Terugbetalen heeft geen prioriteit?
A
Het terugbetalen van de lening heeft voor familie/vrienden geen gevolgen.
B
Het terugbetalen van de lening door familie/vrienden gebeurt meestal niet.
C
Het terugbetalen van de lening lijkt voor familie/vrienden niet zo belangrijk.

Slide 20 - Quizvraag

Vragen over alinea 4.

Waarom is het volgens de schrijver zo moeilijk om je geld terug te vragen aan een familielid of vriend?
A
Als je er te lang mee wacht, komt het misschien vreemd over.
B
Je spreekt elkaar niet vaak genoeg om het over geld te hebben.
C
Je wilt het familielid of vriend geen vervelend gevoel geven.

Slide 21 - Quizvraag

Vragen over alinea 5.

Welke uitspraak is juist?
A
Er staan feiten en meningen in alinea 5.
B
Er staan alleen meningen in alinea 5.
C
Er staan alleen feiten in alinea 5.

Slide 22 - Quizvraag

Vragen over alinea 6.

Hoe sluit de schrijver deze alinea af?
A
Met een conclusie en een persoonlijk verhaal.
B
Met een herhaling van de hoofdgedachte en een advies.
C
Met een voorbeeld en een samenvatting.

Slide 23 - Quizvraag

In de titel staat dat je NOOIT geld moet lenen aan familie/vrienden.

Staat dat ook zo in de tekst?
A
Ja, de schrijver noemt in de tekst de argumenten hiervoor.
B
Nee, de schrijver geeft argumenten waarom je het juist WEL moet doen.
C
Nee, in de tekst beschrijft hij alleen een situatie over geld lenen aan familie/vrienden.

Slide 24 - Quizvraag

Veel succes!

Slide 25 - Tekstslide