§2.5 Innovatie in een bedrijf



2.5 Innovatie in een bedrijf 


1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les



2.5 Innovatie in een bedrijf 


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De arbeid per bedrijf
D
De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de arbeidsproductiviteit stijgt dan
A
dalen de variabele kosten per product.
B
stijgen de variabele kosten per product.
C
dalen de vaste kosten per product.
D
stijgen de vaste kosten per product.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
maatschappelijke kosten

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Innovatie
A
Het succesvol introduceren van nieuwe producten of productieprocessen
B
Een ander woord voor investeren
C
Goedkopere oude kapitaal goederen aanschaffen
D
De prijs van geld

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • uitleggen wat mechanisatie is 
  • uitleggen van automatisering is 
  • gevolgen van mechanisatie en automatisering benoemen 
Leerdoelen?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De arbeidsproductiviteit kan op de volgende manieren worden verhoogd:
  • Nieuwe productietechnieken 
  • Scholing
  • Specialisatie
  • Goede arbeidsvoorwaarden
  • Goede arbeidsomstandigheden
Hoe kan je de arbeidsproductiviteit verhogen?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Mechaniseren betekent
      apparatuur gebruiken, waardoor
      het werk sneller gaat of
      makkelijker wordt.
  • Automatiseren betekent werk
      van mensen door apparatuur
      laten doen.
Mechaniseren en automatiseren

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Een bedrijf kan bezuinigen op de
      loonkosten. Daardoor heeft het
      bedrijf hogere winst.
  • Er moeten duurdere machines
      gekocht worden en deze worden
      per jaar minder waard. Daardoor
      stijgen de afschrijvingskosten
      binnen het bedrijf
Wat zijn de gevolgen mechanisering en automatisering?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Innovatie kent de volgende gevolgen:
  • de kwaliteit van producten kan  verbeteren;
  • welvaart en welzijn kunnen verbeteren;
  • arbeidsomstandigheden veranderen (flexwerkplekken);
  • werk wordt ingewikkelder.
Gevolgen van innovatie

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Concurrentiepositie betekent hoe goed jouw bedrijf het doet, ten opzichte van andere bedrijven. Dat kan op het gebied van prijs, kwaliteit en innovatie.
Concurrentiepositie

Slide 12 - Tekstslide

Concurrentiepositie betekent hoe goed een bedrijf is in het aantrekken van klanten in vergelijking met andere bedrijven. Dingen zoals prijs, kwaliteit, snelheid en service bepalen welke bedrijven succesvoller zijn dan anderen.
De omzetten van zes winkeliers zijn per jaar: € 60.000, € 130.000, € 80.000, € 200.000, € 50.000 en € 170.000. De gemiddelde omzet per winkelier is:


A
€105.000
B
€120.000
C
€115.000
D
€125.000

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

17 miljoen Nederlanders produceerden in het jaar 2016 € 703,8 miljard. Dat is gemiddeld per Nederlander
A
€44.400
B
€41.400
C
€38.400
D
€23.400

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zes winkeliers hebben een omzet van € 120.000, vier winkeliers hebben een omzet van € 180.000 en twintig winkeliers hebben een omzet van € 150.000. De gemiddelde omzet per winkelier is
A
€142.000
B
€140.000
C
€146.000
D
€148.000

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In een dorp wonen 360 gezinnen met één televisie, 400 gezinnen hebben twee televisies, 50 gezinnen hebben drie televisies en vier gezinnen hebben geen televisie. Het gemiddelde per gezin is:
...
televisies
A
1,5
B
2,6
C
2,1
D
1,66

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Automatisering of mechanisering?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Automatisering of mechanisering?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Mechanisering of automatisering?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Auto's maken met machines=

mechanisering

Auto's maken met robots =

automatisering

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Handmatig stoep open leggen

Stoep open leggen met machine=

mechanisering 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mechanisering en automatisering
Mechanisering: machines nemen het werk van mensen over, maar moeten nog bestuurd worden door mensen.

Automatisering: computers/robots die het werk van mensen overnemen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Productiecapaciteit is de
      maximale productie als alle
      productiefactoren worden
      ingezet.
  • Met andere woorden:
      Hoeveel kunnen we  produceren als
Productiecapaciteit

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



  • Onderbezetting is het 
      verschil tussen de
      productiecapaciteit en de
      werkelijke productie.
  • In simpele woorden: We
     hebben minder werk, dan 
     dat we zouden aankunnen.


  • Overbezetting betekent dat
      we meer werk hebben, dan dat we
      aankunnen.
Onderbezetting en overbezetting
Productiecapaciteit per uur:  1000 stuks
Vraag per uur:                            800 stuks
Productiecapaciteit per uur:  1000 stuks
Vraag per uur:                            1200 stuks

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • De bezettingsgraad is de werkelijke
     productie in procenten van de
     productiecapaciteit.
  • In andere woorden: hoeveel procent
     is onze productie van onze totale
     productiecapaciteit?
  • Formule:
    werkelijke productie productiecapaciteit

Bezettingsgraad
x 100 =

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

VOORBEELD
Bij een fabriek is een productiecapaciteit van 50 fietsen per dag. De fabriek produceert 40 fietsen op een dag.

  • Vraag 1: Is hier sprake van een onderbezetting of een
     overbezetting?
  • Er worden minder fietsen gemaakt dan maximaal kan, dus
     onderbezetting
  • Vraag 2: Bereken de bezettingsgraad. Schrijf ook je berekening op.
  • 40 fietsen : 50 fietsen x 100 = 80%. De bezettingsgraad is 80%.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Automatiseren of mechaniseren?

een graafmachine
A
automatiseren
B
mechaniseren

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voorbeeld van automatisering is:
A
Dat besturing van een lopende band wordt gedaan door een computer
B
De lopende band zelf
C
De man die de lopende band bedient
D
Dat een kraan een gat graaft ipv een man met een schep

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de definitie van het begrip 'productiecapaciteit'?
A
De maximaal mogelijke productieomvang
B
Hoeveel een bedrijf kan maken met grondstoffen
C
Hoeveel een bedrijf kan maken met het personeel in dienst
D
Hoeveel er in een jaar geproduceerd kan worden

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bezettingsgraad is .......

A
productie/ productiecapaciteit
B
productiecapaciteit/ productie
C
afzet/productie
D
productie/afzet

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies