DTH2O week 12 lv-mv-bwb

Welkom online DTH2O!
Zet je camera aan en je microfoon uit. 
Deze les:
'Cyberboy'
Theorie en opdrachten grammatica 
Quiz
Vooruitblik



1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom online DTH2O!
Zet je camera aan en je microfoon uit. 
Deze les:
'Cyberboy'
Theorie en opdrachten grammatica 
Quiz
Vooruitblik



Slide 1 - Tekstslide

Gezamenlijk lezen in de les
'Cyberboy' van Tanja de Jonge

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Even terugblikken...
Persoonsvorm (pv)
Zinsdelen
Onderwerp (ow)
Werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 4 - Tekstslide

Stap 1: wat is de persoonsvorm?

We gaan op deze zonnige dag naar het zwembad.

Slide 5 - Open vraag

Stap 2: verdeel de zin in zinsdelen.

We gaan op deze zonnige dag naar het zwembad.

Slide 6 - Open vraag

Stap 3: wat of wie is het onderwerp?

We gaan op deze zonnige dag naar het zwembad.


Slide 7 - Open vraag

Stap 4: wat is het werkwoordelijk gezegde?

We gaan op deze zonnige dag naar het zwembad.

Slide 8 - Open vraag

Hoe doe je dit? Maak een aantekening!
Stap 1: onderstreep de persoonsvorm (pv)
               - Tijdsproef: zet de zin in een andere tijd en het werkwoord dat verandert, is de pv.
                  De kok maakt een lekker toetje. (tt) -> De kok maakte een lekker toetje. (vt)
               - Vraagproef: maak van de zin een vraag en het eerste woord is dan de pv. 
                  De kok maakt een lekker toetje. -> Maakt de kok een lekker toetje?

Stap 2: verdeel de zin in zinsdelen
               - Als je één woord of woordgroepje voor de pv kan zetten, dan is dat één zinsdeel.
                  We|gaan|op deze zonnige dag|naar het zwembad./ Op deze zonnige dag|gaan|we|naar het zwembad./ Naar het                                    zwembad|gaan|we|op deze zonnige dag. 

           

Slide 9 - Tekstslide

Hoe doe je dit? Maak een aantekening!
Stap 3: noteer het onderwerp (ow)
               - Vraag: wie of wat + pv?
                  Mijn zus bakt een pizza. -> wie of wat bakt?= Mijn zus.
               - Getalproef: maak meervoud van de persoonsvorm en dan verandert zowel de pv als het ow mee.
                  Mijn zus bakt een pizza. -> Mijn zussen bakken een pizza. -> ow= Mijn zus.

Stap 4: noteer het werkwoordelijk gezegde (wg)
               - Alle werkwoorden in de zin, dus ook de pv. 
                  Jannet wil haar vriendinnen uitnodigen. -> wg= wil + uitnodigen. 
                 Let op: Jannet nodigt haar vriendinnen uit. -> wg= nodigt + uit. 

           

Slide 10 - Tekstslide

Stap 5: noteer het lijdend voorwerp (lv)
Wat is het lijdend voorwerp? 
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Lijdend voorwerp (lv)
- Komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat overkomt of iets/iemand wat meemaakt. Met het lv gebeurt iets, het 'ondergaat' wat in het werkwoordelijk gezegde staat. 
Bijvoorbeeld: Tim graaft een kuil -> een kuil wordt gegraven.

- Vraag: wie of wat + wg + ow?= lv 
Bijvoorbeeld: Tom (ow) | leest | een mooi boek | in zijn vrije tijd.
Wie of wat leest Tom?= een mooi boek.
Een mooi boek wordt gelezen, dus het lijdend voorwerp is een mooi boek

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 1: noteer van elke zin het lijdend voorwerp.
1. Onze judoleraar heeft een Facebookpagina aangemaakt voor onze club.
2. We hebben vanavond op de bank een serie op Netflix bekeken. 
3. Voor zijn verjaardag geeft Ilona haar vader een schildercursus. 
4. Gelukkig heeft de loodgieter het lek in ons dak snel kunnen repareren. 

timer
3:00
Tip: zoek het ow en het wg en vul in 'wie of wat + wg + ow?= lv'

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 1: noteer van elke zin het lijdend voorwerp.
1. Onze judoleraar (ow) heeft een Facebookpagina (lv) aangemaakt (wg) voor onze club. 
2. We (ow) hebben vanavond op de bank een serie op Netflix (lv) bekeken (wg). 
3. Voor zijn verjaardag geeft Ilona (ow) haar vader een schildercursus (lv)
4. Gelukkig heeft de loodgieter (ow) het lek in ons dak (lv) snel kunnen (wg) repareren (wg). 

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2: lees onderstaande tekst. Benoem elk onderstreepte zinsdeel. Kies uit: pv - ow - wg - lv - x (ander zinsdeel).
timer
6:00

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 2: lees onderstaande tekst. Benoem het onderstreepte zinsdeel. Kies uit: pv - ow - wg - lv - x (ander zinsdeel).
1 lv= wat extra zakgeld
2 lv= de voorraden
3 ow= Pieter
4 ow= vele potten pindakaas en blikjes doperwten
5 ow= Pieters baan
6 pv= heeft

7 x= continue
8 lv= dat
9 x= aan de vakkenvuller
10 lv= de schappen
11 ow= de robot
12 wg= kan blijven doorwerken

Slide 16 - Tekstslide

Lijdend voorwerp quiz
Is het zinsdeel tussen de haakjes een lv of niet? Kies uit: ja of nee. 

Tip: zoek het ow en het wg en vul in 'wie of wat + wg + ow?= lv'

Slide 17 - Tekstslide

1. (De laatste twee wedstrijden) moeten we winnen voor het kampioenschap.

Is het zinsdeel tussen de haakjes een lv of niet?
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quizvraag

2. Waarschijnlijk mag ik zaterdag (op mijn nichtje) passen.

Is het zinsdeel tussen de haakjes een lv of niet?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

3. Deze maand heeft Daniël (zakgeldverhoging) gekregen.

Is het zinsdeel tussen de haakjes een lv of niet?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quizvraag

4. Op de open dag van de luchtmacht lieten de stuntvliegers (een fantastische show) zien.

Is het zinsdeel tussen de haakjes een lv of niet?
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quizvraag

5. Ajax speelden (gisteren) een thuisduel in Amsterdam.

Is het zinsdeel tussen de haakjes een lv of niet?
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quizvraag

6. Ik koop een mooie bos rozen (voor jou).

Is het zinsdeel tussen de haakjes een lv of niet?
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag

Vooruitblik
Ik kan het lijdend voorwerp van een zin vinden. 

De rest van de week leer je meer over de laatste twee zinsdelen en gaan we hiermee aan de slag in de les!

Slide 24 - Tekstslide

Welkom DTH2O!
Zet je camera aan en je microfoon uit. 

Deze les:
Cyberboy uitdelen
Theorie en opdrachten grammatica 




Slide 25 - Tekstslide

Startopdracht
Maak de zinnen af. Zin 1 is voorgedaan.

timer
4:00

Slide 26 - Tekstslide

Startopdracht
Maak de zinnen af. Zin 1 is voorgedaan.

Slide 27 - Tekstslide

Stap 6: noteer het meewerkend voorwerp (mv)
- Geeft aan voor wie iets bestemd is of aan wie iets verteld of gegeven wordt. 
- Begint het mv met aan/voor? Dan moet je aan kunnen weglaten in de zin.
- Begint het mv niet met aan/voor? Dan moet je het denkbeeldig ervoor kunnen zetten in de zin.

Slide 28 - Tekstslide

Zo vind je het meewerkend voorwerp
1. Noteer de persoonsvorm, het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan of voor wie + wg + ow + lv?= mv
3. Controleer of je aan/voor kunt weglaten of toevoegen. 

Bijvoorbeeld:
Wouter (ow)|heeft|een vraag (lv)|aan mij (mv)|gesteld (wg). 
Geef|jij (ow)|oma (mv)|een bos bloemen (lv)?

Let op: als de zin geen lv heeft, heeft het ook geen mv.

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag
1. Ga naar Nieuw Nederlands online, H4 Taalverzorging, Grammatica meewerkend voorwerp.
2. Maak opdracht 1 t/m 3. Aan het einde van deze les zijn deze opdrachten af.
3. Ben je klaar? Laat de docent het controleren. Dan mag je iets voor jezelf gaan doen.
timer
20:00

Slide 30 - Tekstslide

Welkom DTH2O!
Zet je camera aan en je microfoon uit. 

Deze les:
Cyberboy uitdelen
Theorie en opdrachten grammatica 




Slide 31 - Tekstslide

Startopdracht
Noteer van elke zin: pv - zinsdelen - ow - wg - lv - mv. 
1. Daan gaf mij een tip.
2. Die uitnodiging had ik aan jou gestuurd.
3. Heb jij Eliza jouw telefoonnummer doorgegeven?
4. Kay heb ik een geheim verteld.

timer
6:00

Slide 32 - Tekstslide

1. Daan gaf mij een tip.
pv= gaf
Daan|gaf|mij|een tip.
ow= Daan
wg= gaf
lv= een tip
mv= (aan) mij

Slide 33 - Tekstslide

2. Die uitnodiging heb ik aan jou gestuurd.
pv= heb
Die uitnodiging|heb|ik|aan jou|gestuurd.
ow= ik
wg= heb gestuurd
lv=aan jou
mv= die uitnodiging

Slide 34 - Tekstslide

3. Heb jij Eliza jouw telefoonnummer doorgegeven?
pv= heb
Heb|jij|Eliza|jouw telefoonnummer|doorgegeven?
ow= jij
wg= heb doorgegeven
lv= jouw telefoonnummer
mv= (aan) Eliza

Slide 35 - Tekstslide

4. Kay heb ik een geheim verteld.
pv= heb
Kay|heb|ik|een geheim|verteld.
ow= ik
wg= heb verteld
lv= een geheim
mv= (aan) Kay

Slide 36 - Tekstslide

Stap 6: noteer de bijwoordelijke bepaling (bwb)
- Geeft antwoord op vragen als: waar? wanneer? waarom? waarheen? waarvandaan? waardoor? hoe? van wie?
Op de Utrechtse kermis bezochten we een waarzegster. (waar?)
Het verkeerd wordt omgeleid in verband met de wegwerkzaamheden. (waarom?)
Dit waveboard heb ik met mijn buurjongen gekocht. (met wie?)
- Woorden als niet, misschien, natuurlijk zijn ook bwb (eigenlijk alle zindelen die overblijven). 

Slide 37 - Tekstslide

Zo vind je bwb:
1. Noteer de pv, ow, wg.
2. Zoek naar een lv en mv (als die er zijn).
3. De meeste zinsdelen die daarna nog overblijven, zijn bwb.

Tip: Het aantal bwb verschilt van zin tot zin, en kan ook 0 zijn. 

Slide 38 - Tekstslide

Bwb quiz
Log in met je eigen naam.

Is het zinsdeel tussen haakjes () een bwb of niet? Kies uit: ja of nee.

Slide 39 - Tekstslide

Volgende week speelt Guus (zijn eerste tennisinterland).
A
Ja
B
Nee

Slide 40 - Quizvraag

De buurman wil zijn brommer repareren (met tweedehands onderdelen).
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quizvraag

Heeft de NASA buitenaards leven ontdekt (op de maan)?
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quizvraag

Mo gaat (een rondvlucht) maken vanaf vliegveld Eindhoven.
A
Ja
B
Nee

Slide 43 - Quizvraag

(Vanwege de kosten) stuurde Patrick zijn vrienden een digitale uitnodiging.
A
Ja
B
Nee

Slide 44 - Quizvraag

Ga jij (met je vader) een nieuwe racefiets kopen?
A
Ja
B
Nee

Slide 45 - Quizvraag

Aan de slag
1. Ga naar Nieuw Nederlands online, H5 Taalverzorging, Grammatica bijwoordelijke bepaling.
2. Maak opdracht 3 tot en met 6.
3. Aan het einde van deze les zijn alle drie de opdrachten af. 
timer
15:00

Slide 46 - Tekstslide