1.8 + 2.8 grammatica woordsoorten

Herhaling woordsoorten klas 2
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhaling woordsoorten klas 2

Slide 1 - Tekstslide

1.8 + 2.8 grammatica woordsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Je leert deze week: 

- De woordsoorten van klas 1 en 2
- Soorten werkwoorden
1. zww
2. kww
3. hww
4. wkww (wvn + wgv)

Je leert in week 48 :  

- voegwoord (vw)
- tussenwerpsel (tsw)


Slide 3 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 4 - Woordweb

lw
zn
bn
vz
kww
hww
zww
wkww
wvn

vw
psv
bzv
av
vrv
ohtw
brtw
bw
ovw

Slide 5 - Tekstslide

Wat is een bijwoord?
A
Het zegt iets over het onderwerp
B
Het zegt iets over een zn
C
Het zegt iets over een bn, een ww of een ander bw in de zin

Slide 6 - Quizvraag

BW (of BN)
Een BN zegt iets over een ZN of een PSV.
Een BW:
  • zegt iets over een BN
  • zegt iets over een ander BW
  • zegt iets over een WW
  • geven tijd of plaats aan van 1 woord (gisteren, hier)
  • prullenbakwoordjes (misschien, al, ook, niet, etc.)
De heel erg oude man

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het bijwoord/ zijn de bijwoorden?
Jan kan heel hard fietsen.
A
hard
B
heel, hard
C
heel
D
fietsen

Slide 8 - Quizvraag

Voornaamwoorden
aanwijzend voornaamwoord: die, deze, dat, dit, zulke zo'n

vragend voornaamwoord
: wie, wat, welke, wat voor (een)

onbepaald voornaamwoord:
men, iemand, iedereen, iets, etc. 

Wederkerend voornaamwoord:
vorm van zich. Bijv: jij wast je.

Wederkerig voornaamwoord: elkaar, elkaars

Slide 9 - Tekstslide

BZV of PSV
Woorden zoals jij, ik, mijn, onze, hij, wij, etc. 

bezittelijk voornaamwoord: 
Het is het woordje 'mijn' of je kan er het woordje 'mijn' voor in de plaats zetten. 

persoonlijk voornaamwoord:
Je kan er een naam of namen voor in de plaats zetten. 

Slide 10 - Tekstslide

vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord
Wat
heb
je
met
dit
alles 
gedaan?

Slide 11 - Sleepvraag

Maak de juiste combinaties
Het stelletje houdt van elkaar
Mijn moeder schaamde zich voor het gedrag van mijn broer.
Voor welk vak hebben we vandaag een toets?
Heb je nog iets van hem gehoord?

Wederkerig voornaamwoord

Wederkerend voornaamwoord

Vragend voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord

Slide 12 - Sleepvraag

BZV of PSV
Ik heb aan dat vriendje van mij gisteren onze auto uitgeleend.
A
ik = psv, mij = bzv, onze = bzv
B
ik = psv, mij = psv, onze = bzv
C
ik = bzv, mij = bzv, onze = bzv
D
ik = bzv, mij = psv, onze = bzv

Slide 13 - Quizvraag

Telwoord 'veel' is een...
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 14 - Quizvraag

Soorten werkwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Woordsoorten:
Wat voor soorten werkwoorden zijn er?

Slide 16 - Woordweb

KWW / ZWW / HWW (1)
  1. Zoek eerst het belangrijkste werkwoord: een voltooid deelwoord of het laatste werkwoord in de zin.
  2. Het belangrijkste werkwoord kan een ZWW of een KWW zijn. 
  3. Staat het belangrijkste werkwoord in ZWABBELSH én koppelt het een eigenschap aan het onderwerp? Dan is het een KWW

Slide 17 - Tekstslide

KWW / ZWW / HWW (2)
4. Is het belangrijkste werkwoord geen vorm van ZWABBELSH of koppelt het een eigenschap aan het onderwerp? Dan is het een ZWW. 

5. Alle werkwoorden die niet het belangrijkste zijn in de zin, zijn hww. 


Slide 18 - Tekstslide

Wat is het HWW?
Ik wil later dokter worden.
A
ik
B
wil
C
dokter
D
worden

Slide 19 - Quizvraag

Samen oefenen HWW/ZWW/KWW.
Eerste twee zinnen opdr. 16A 
Een crisis is in principe geen grappige tijd.


Toch leverde de coronacrisis van 2020 prachtige taalgrappen en vondsten op. 


Slide 20 - Tekstslide

Wederkerend werkwoord (WKWW)
Wederkerende werkwoorden (WKWW): deze werkwoorden hebben 'zich' nodig om compleet te zijn. 

Hij vergist zich vaak.
        WKWW
Ik heb me gisteren gewassen. 
                                            WKWW


Slide 21 - Tekstslide

In welke zin staat een wederkerend werkwoord?
A
Je verveelt je snel in een saaie les.
B
Je bent snel afgeleid in een saaie les.
C
Je werkt minder hard in een saaie les.
D
Je hoopt dat de tijd snel gaat in een saaie les.

Slide 22 - Quizvraag

Werkwoorden in samengestelde zinnen
In een enkelvoudige zin kan maar 1 ZWW/KWW voorkomen.

In een samengestelde zin kunnen net zoveel ZWW/KWW voorkomen als er pv’s zijn.

Ik heb gezegd dat de jongen die daar loopt niet echt knap is.
3 pv’s (heb, loopt, is), dus 3x ZWW/KWW:
Ik heb gezegd dat de jongen die daar loopt niet echt knap is.
    HWW ZWW                                                     ZWW                            KWW

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de woordsoort van 'gebeld'?


Ik heb je gisteren toch al gebeld of ben ik dat vergeten?

Slide 24 - Open vraag

Wat is de woordsoort van 'geweest'?


Ik heb je gisteren toch al gebeld of ben ik vergeetachtig geweest?

Slide 25 - Open vraag

Wat is de woordsoort van 'geschaamd'?


Ik heb me voor je geschaamd, omdat je zo'n belachelijke dingen zei.

Slide 26 - Open vraag

Samen oefenen: opdracht 18
a. Ben jij een fervente bezoeker van de Taalvoutjes-website of 

ken je die niet?

b. Het eerste 'voutje' werd op 13 februari 2012 op Facebook 

gepubliceerd. 

Slide 27 - Tekstslide

H2 woordsoorten: Voegwoord (VW) en tussenwerpsel (TSW)

Slide 28 - Tekstslide

Welke voegwoorden ken je al?

Slide 29 - Woordweb

Voegwoorden
Een voegwoord (vw) verbindt twee zinsdelen of de twee zinnen van een samengestelde zin.

Tussen zinsdelen:
Hebben jullie een kat en een hond?
Tussen hoofdzin en hoofdzin:
Voor wiskunde heb ik veel huiswerk, maar voor Engels heb ik niets.
Tussen hoofdzin en bijzin:
Ik ga meteen beginnen omdat ik veel huiswerk heb.




 

Slide 30 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden 

Tussen hoofdzin en hoofdzin
Voor wiskunde heb ik veel huiswerk, maar voor Engels heb ik niets.

Je vindt het voegwoord door van de zin twee losse zinnen te maken. Het voegwoord blijft dan over.
Zin 1: Voor wiskunde heb ik veel huiswerk.
Zin 2: voor Engels heb ik niets.
vw = maar

Slide 31 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden


                                                                            Let op: 'of' alleen als er een
                                                                            keuze is.

Slide 32 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden

Tussen hoofdzin en bijzin
Ik ga meteen beginnen, omdat ik veel huiswerk heb.

Om het voegwoord tussen hoofdzin en bijzin te vinden, moet je de woordvolgorde van de hoofdzin en de bijzin iets veranderen. 
zin 1: Ik ga meteen beginnen.
zin 2: ik heb veel huiswerk.
vw= omdat

Slide 33 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden

Veelvoorkomende onderschikkende voegwoorden:

omdat, toen, hoewel, sinds, als, dat, of.  

Slide 34 - Tekstslide

Noteer het voegwoord:
nevenschikkend voegwoord of onderschikkend voegwoord: Had Helène ons betrapt toen we haar iPad pikten?

Slide 35 - Open vraag

Noteer de voegwoorden/het voegwoord
Ik heb boodschappen gedaan en ik ben naar de bibliotheek geweest.


Slide 36 - Open vraag

Noteer de voegwoorden/het voegwoord
Ik kom morgen, tenzij het regent.


Slide 37 - Open vraag

Tussenwerpsel (TSW)
Een tussenwerpsel (tsw) is een uiting van een gevoel, een klanknabootsing of een woord om de aandacht te trekken. 

Bijvoorbeeld:
Ach, wat is dat een verdrietig nieuws!
Jongens, sssst, de film begint. 

Het tussenwerpsel wordt van de zin gescheiden door een leesteken (komma, punt, uitroepteken). 

Slide 38 - Tekstslide

Vervelend voor je, joh!
Wat is het tussenwerpsel?

Slide 39 - Open vraag

Samen oefenen: opdracht 11
1. De Indiase politie gaf toeristen een bijzondere straf nadat ze

op het strand betrapt waren. 

3. pff.. dachten de toeristen terwijl ze lekker op het strandje

gingen liggen chillen. 

Slide 40 - Tekstslide