In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.
Eindigt op: -EN, -D, -T
Twijfel je tussen -d of -t, gebruik dan weer 't ex-kofschip
Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.
Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.
Tip van Flip: maak het woord langer om te horen wat je schrijft!
Staat vóór een zelfstandig naamwoord.
Komt van een werkwoord (een VD of een OD)
Schrijf je zo kort mogelijk, dus zoals het VD of OD, met soms een extra -E erachter.
Ik eet mijn zojuist gekochtE Big Mac.
BN van VD
Is het hele werkwoord; lopen, maken, eten, bewegen etc.
Verandert niet bij veranderen van tijd (het is tenslotte geen pv!)
Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.
Ik heb zin om een Big Mac te eten. (IK KAN eten).