Toets Nederlands woordenschat 2f

Toets Nederlands woordenschat 2f
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Toets Nederlands woordenschat 2f

Slide 1 - Tekstslide

Subjectief betekent neutraal, feitelijk, zonder mening
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

De verwantschap betekent dat je familie van elkaar bent
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Strategie betekent waar het om gaat, de kern van iets
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Simuleren betekent heel graag iets willen (hebben)
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Achteloos betekent zonder ergens speciale aandacht aan geven
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Compenseren betekent ter plekke verzinnen, iets onvoorbereid doen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Universeel betekent vergoeden, vereffenen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Gecompliceerd betekent ingewikkeld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Het departement betekent het oordeel dat je vooraf over iets of iemand hebt zonder dat je de persoon of zaak kent
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Arceren betekent aanstrepen, met een kleur opvallend maken
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Bemiddelen betekent proberen een conflict op te lossen tussen twee of meer partijen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

De compagnon betekent de persoon met wie je een bedrijf hebt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Het initiatief betekent relatief, in vergelijking met
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Na aftrek van belasting, kosten en dergelijke
A
Nobel
B
Netto
C
Het medium
D
Achteloos

Slide 15 - Quizvraag

Toegeven, bevestigen
A
Arceren
B
Beamen
C
Incasseren
D
Werven

Slide 16 - Quizvraag

Het middel om informatie mee te verspreiden
A
Delegeren
B
Het medium
C
De anekdote
D
Het congres

Slide 17 - Quizvraag

De inhoudsopgave
A
Autoritair
B
De index
C
Vergen
D
Imposant

Slide 18 - Quizvraag

Partijdig, naar eigen inzicht
A
Subjectief
B
Objectief
C
Commercieel
D
Universeel

Slide 19 - Quizvraag

De mate van voorspoed, rijkdom
A
De compagnon
B
De intonatie
C
Betrekkelijk
D
De welvaart

Slide 20 - Quizvraag

Plaatselijk
A
Imposant
B
Lokaal
C
Monotoon
D
Beamen

Slide 21 - Quizvraag

Niets
A
Nihil
B
Lokaal
C
Netto
D
Nobel

Slide 22 - Quizvraag

Een afdeling van de overheid die zich met een bepaald onderwerp bezighoudt
A
Het initiatief
B
Het oogmerk
C
Het departement
D
Het fenomeen

Slide 23 - Quizvraag

Ergens grenzen aan geven
A
Incasseren
B
Compenseren
C
Ontbinden
D
Afbakenen

Slide 24 - Quizvraag

Edelmoedig, goed voor een ander zonder aan je eigen belang te denken
A
Beamen
B
Nobel
C
Bankroet
D
Lokaal

Slide 25 - Quizvraag

Zakelijk, wat te maken heeft met handel
A
De essentie
B
Het medium
C
De welvaart
D
Commercieel

Slide 26 - Quizvraag

Onpartijdig
A
Index
B
Monotoon
C
Neutraal
D
Subjectief

Slide 27 - Quizvraag

Op een sluwe manier mensen proberen te beïnvloeden om zo je doel te bereiken
A
Ontbinden
B
Improviseren
C
Incasseren
D
Manipuleren

Slide 28 - Quizvraag

Bazig, dwingend
Nauwkeurig onderzoeken
Iets verbeteren
Zonder verplichtingen
Vrijblijvend
Autoritair
Perfectioneren
Analyseren

Slide 29 - Sleepvraag

Miniem
De interruptie
De intonatie
Karakteristiek
De onderbreking van iemand die aan het woord is
De stembuiging, de toon van de stem
Heel kenmerkend
Heel klein

Slide 30 - Sleepvraag