H 3 lezen klas 4 Feiten, meningen en argumenten

H4 Lezen 

Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen

- je weet wat een feit is

- je weet wat een mening is

- je weet wat een argument is


1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H4 Lezen 

Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen

- je weet wat een feit is

- je weet wat een mening is

- je weet wat een argument is


Slide 1 - Tekstslide

Theorie 
Feiten: een feit kun je controleren.
  • Bij volleybal is een veld rechthoekig: 18 meter lang en 9 meter breed.

Meningen: een mening is iets wat iemand vindt.
herkennen/signaalwoorden: ik vind.... - volgens mij - zij denkt dat....
  • Ik vind wielrennen een zware sport.

Argumenten: uitleg waarom iemand iets vindt.
  • Ik vind voetbal een leuke sport (mening), omdat je met teamgenoten moet samenspelen (argument, waarom je iets vindt).
    Signaalwoorden: omdat, want, namelijk.

Slide 2 - Tekstslide

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit (kun je controleren)
  2. Noem een mening
  3. Noem een argument

Slide 3 - Tekstslide

Noem een feit over je stage:

Slide 4 - Woordweb

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening
    (een mening is iets wat iemand vindt)
  3. Noem een argument

Slide 5 - Tekstslide

Geef je mening over je stage:

Slide 6 - Woordweb

Feit/mening/argument
  1. Noem een feit
  2. Noem een mening
  3. Noem een argument 
    (uitleg waarom iemand iets vindt)

Slide 7 - Tekstslide

Geef een argument bij je mening:

Slide 8 - Woordweb

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 9 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 10 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 11 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 12 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 13 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Pieter Omtzigt moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 14 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

..omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 15 - Quizvraag

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is.

- Een feit kan je controleren.



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door b.v. onderzoeken op te zoeken.

Slide 16 - Tekstslide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt.

- Het is niet controleerbaar.

-Je kunt het eens of oneens zijn.

Voorbeeld van een mening:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 17 - Tekstslide

ARGUMENT

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

- Je herkent een agument aan signaalwoorden als:

want, namelijk, omdat



Voorbeeld van een argument:

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 18 - Tekstslide

GELEERD?

Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen

- je weet wat een feit is

- je weet wat een mening is

- je weet wat een argument is


Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk maken
Maken blz. 92-99
opdracht 1, 2 (hw:1-5)

Slide 20 - Tekstslide

EXTRA UITLEG

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide