Je leest een stukje voor dat belangrijk is voor het boek en je legt uit waarom dat zo belangrijk is
Dus je moet je boek erbij houden (of een kopie maken van je gekozen stukje)
je geeft argumenten waarom dit boek een aanrader is (of niet)
presentatie duurt min. 3,5 tot max. 7 minuten
Slide 8 - Tekstslide
Aanraderspraatje (2)
je gebruikt géén PPT; een spiekbriefje mag wel
je wordt beoordeeld op inhoud, stem, houding, vlot spreken, argumenten, etc.
deze lijst criteria bespreken we nog na de herfstvakantie
beoordeling is cijfer voor TEA-2.
deze boekopdracht staat in Teams / Bestanden / Lesmateriaal
je gebruikt minimaal vier literaire begrippen: personage, ruimte, cliffhanger, spanning, perspectief en/of genre
Slide 9 - Tekstslide
Hoe bereid je je voor? Waar let je op?
Overleg in groepje en schrijf op!
Slide 10 - Tekstslide
Hoe het niét moet....
Slide 11 - Tekstslide
https:
Slide 12 - Link
Fictie
Verzonnen verhalen: fictie. Hierin speelt een hoofdpersoon van wie je weet wat hij/zij denkt.
Doel van fictie: amuseren, wereld verbreden. De verhalen kunnen realistisch zijn, maar de vorm waarin ze zijn opgeschreven is fictie.
Slide 13 - Tekstslide
Non-fictie
De informatie bij non-fictie is niet verzonnen. Het doel van non-fictie is informeren. Denk daarbij aan lesboeken, woordenboeken, de krant, tijdschrift, kookboeken, enz.
Slide 14 - Tekstslide
Verhalen
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën:
1. realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren.
2. niet-realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid plaatsvinden.
Slide 15 - Tekstslide
Literaire begrippen
Personage => persoon in het verhaal, die heeft karaktereigenschappen (iemand is bv. vrolijk, lui of rustig)
die heeft uiterlijke kenmerken (hoe hij eruit ziet, bv blond, kleding, kleur ogen, slank of gezet)
Fysieke ruimte: ruimte waarin het verhaal zich afspeelt bv. een kasteel in het Verenigd Koninkrijk
Perspectief: Dat ligt bij de persoon van wie je als lezer (het meeste) het beste weet wat hij allemaal denkt en voelt.
Slide 16 - Tekstslide
Literaire begrippen
Spanning: waardoor het verhaal spannend wordt, b.v. als je iets nog niet weet (wie de moord gepleegd heeft) of als de ruimte spannend beschreven wordt
Cliffhanger: wanneer een hoofdstuk eindigt op een spannend moment: dan wil je doorlezen
Genre: het soort verhaal waarom het gaat: b.v. een historisch verhaal, een thriller, een young adultroman of een sciencefiction verhaal
Slide 17 - Tekstslide
Werkwoordspelling
8 vragen
Slide 18 - Tekstslide
Het ....(gebeuren) vaak dat ik mijn jas vergeet.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeuren
Slide 19 - Quizvraag
Hij heeft vorige week ....(schrijven).
A
geschrijft
B
geschreven
C
geschreefd
Slide 20 - Quizvraag
Waarom ....(versturen) je vader dat pakketje niet?
A
verstuurd
B
versturen
C
verstuurt
Slide 21 - Quizvraag
Het ongeluk is gisteren ....(gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeuren
Slide 22 - Quizvraag
Gisteren .....(melden) de leerlingen zich bij de mentor.
Slide 23 - Open vraag
.....(verzenden) jij dat cadeautje vandaag of morgen?
A
Verzendt
B
Verzend
C
Verzenden
Slide 24 - Quizvraag
Is 'blazen' een sterk of een zwak werkwoord? Waarom?
Slide 25 - Open vraag
Toen de buit veroverd was, ....(heffen) de roverhoofdman het glas en proostte met de mannen.
A
hefde
B
hefte
C
hief
Slide 26 - Quizvraag
Schrijf je zelfverzonnen verhaaltje met de woorden die de docent je geeft: