diataal, uitleg aanraderspraatje en formatieve toets

Lesdoelen
Aan het einde van deze les
- heb je de Diataaltoets gemaakt
- weet je wat de literaire begrippen fictie, hoofdpersoon, realistisch, personage, karaktereigenschap, perspectief, uiterlijke kenmerken, fysieke ruimte, spanning, cliffhanger en non-fictie betekenen
- weet je wat de opdracht voor spreekvaardigheid inhoudt
- heb je een formatieve grammatica toets gemaakt


1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Aan het einde van deze les
- heb je de Diataaltoets gemaakt
- weet je wat de literaire begrippen fictie, hoofdpersoon, realistisch, personage, karaktereigenschap, perspectief, uiterlijke kenmerken, fysieke ruimte, spanning, cliffhanger en non-fictie betekenen
- weet je wat de opdracht voor spreekvaardigheid inhoudt
- heb je een formatieve grammatica toets gemaakt


Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
- Diataaltoets
- Welkom en introductie (2 min)
- Terugblik vorige les en huiswerk bespreken (3 min)
- uitleg literaire begrippen en opdracht spreekvaardigheid (10 min)
- formatieve toets
- Afsluiting (5 min)

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk
Nakijken opdrachten pers. vnw. en bezit. vnw.

Slide 4 - Tekstslide

Pak pen en papier 
i.v.m. het maken van aantekeningen 

Slide 5 - Tekstslide

Fictie
Verzonnen verhalen: fictie. Hierin speelt een hoofdpersoon van wie je weet wat hij/zij denkt.

Doel van fictie: amuseren.  De verhalen kunnen ook realistisch zijn, maar de vorm waarin ze zijn opgeschreven is fictie.

 



Slide 6 - Tekstslide

Non-fictie
De informatie bij non-fictie is niet verzonnen. Het doel van non-fictie is informeren of overtuigen. Denk daarbij aan lesboeken, woordenboeken, de krant, tijdschrift, kookboeken, enz.
 



Slide 7 - Tekstslide

Verhalen
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën: 

1. realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren.
niet-realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid plaatsvinden. 


Slide 8 - Tekstslide

Begrippen
- Personage => karaktereigenschappen (hoe iemand is, bv. vrolijk, lui, slordig, grappig of rustig)
- Personage= > uiterlijke kenmerken (hoe hij eruit ziet, bv blond, kleding, kleur ogen, slank of gezet)
- Fysieke ruimte: ruimte waarin het verhaal zich afspeelt bv. een kasteel in het Verenigd Koninkrijk, in de tuin of op het strand.
- Perspectief:  Dat ligt bij de persoon van wie je als lezer (het meeste) weet wat hij allemaal denkt en voelt 

Slide 9 - Tekstslide

Begrippen
- Spanning: waardoor het verhaal spannend wordt, b.v. als je iets nog niet weet (wie de moord gepleegd heeft) of als de ruimte spannend beschreven wordt of als jij iets weet wat de hoofdpersoon nog niet weet. 
- Cliffhanger: wanneer een hoofdstuk eindigt op een spannend moment: dan wil je doorlezen


Slide 10 - Tekstslide

Fictie
Verzonnen verhalen: fictie. Hierin speelt een hoofdpersoon van wie je weet wat hij/zij denkt.

Doel van fictie: amuseren.  De verhalen kunnen ook realistisch zijn, maar de vorm waarin ze zijn opgeschreven is fictie.

 



Slide 11 - Tekstslide

Non-fictie
De informatie bij non-fictie is niet verzonnen. Het doel van non-fictie is informeren. Denk daarbij aan lesboeken, woordenboeken, de krant, tijdschrift, kookboeken, enz.
 



Slide 12 - Tekstslide

Verhalen
Er zijn allerlei soorten verhalen. Al deze verhalen kun je verdelen in twee categorieën: 

1. realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan in de werkelijkheid ook echt gebeuren.
niet-realistische verhalen: wat in het verhaal gebeurt, kan niet in de werkelijkheid plaatsvinden. 


Slide 13 - Tekstslide

Begrippen
- Personage => karaktereigenschappen (hoe iemand is, bv. vrolijk, lui of rustig)
- Personage= > uiterlijke kenmerken (hoe hij eruit ziet, bv blond, kleding, kleur ogen, slank of gezet)
- Fysieke ruimte: ruimte waarin het verhaal zich afspeelt bv. een kasteel in het Verenigd Koninkrijk
- Perspectief:  Dat ligt bij de persoon van wie je als lezer (het meeste) weet wat hij allemaal denkt en voelt 

Slide 14 - Tekstslide

Begrippen
- Spanning: waardoor het verhaal spannend wordt, b.v. als je iets nog niet weet (wie de moord gepleegd heeft) of als de ruimte spannend beschreven wordt 
- Cliffhanger: wanneer een hoofdstuk eindigt op een spannend moment: dan wil je doorlezen
Genre: het soort verhaal waarom het gaat: b.v. een historisch verhaal, een thriller of een sciencefiction verhaal

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht spreekvaardigheid

Slide 16 - Tekstslide

Formatieve grammatica toets

Slide 17 - Tekstslide

Nakijken grammatica toets
Maak foute antwoorden rood

Slide 18 - Tekstslide

Vul de analyse in

Slide 19 - Tekstslide

Hoe ging het vandaag?

Slide 20 - Tekstslide