argumenteren 1

  • Wat is het verschil tussen een argument en een standpunt?
  • Wat is het verschil tussen een feitelijk en een waarderend argument?
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
nMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

  • Wat is het verschil tussen een argument en een standpunt?
  • Wat is het verschil tussen een feitelijk en een waarderend argument?

Slide 1 - Tekstslide


  1. Waaruit bestaat een argumentatie?
  2. Wat is een argumentatiestructuur?
  3. Waar kan je argumentatiestructuren vinden?

Slide 2 - Tekstslide

Teken op je bordje:

Een argumentatiestructuur met :

1. Een standpunt
2. Twee onderschikkende argumenten



Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Teken op je bordje:

Een argumentatiestructuur met :

1. Een standpunt
2. Twee nevenschikkende argumenten



Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Teken op je bordje:

Een argumentatiestructuur met :

1. Een standpunt
2. Twee nevenschikkende argumenten
3. Twee onderliggende argumenten




Slide 7 - Tekstslide

Nederlandse scholieren zitten gemiddeld ruim drie uur per dag op hun telefoon. Veel jongeren zijn verslaafd aan hun telefoon. Telefoons voor jongeren zouden verboden moeten worden.

  • Is dit een argumentatiestructuur met onderliggende of nevenschikkende argumenten?

  • Teken de structuur en vul in.

Slide 8 - Tekstslide

  • Telefoons voor jongeren zouden verboden moeten worden.

  • Veel jongeren zijn verslaafd aan hun telefoon.

  • Nederlandse scholieren zitten gemiddeld ruim drie uur per dag op hun telefoon. 


Slide 9 - Tekstslide

Peter heeft de verwarming bijna nooit aan. Bovendien is het in zijn huis erg vochtig. Ik ga het liefst maar kort bij hem op bezoek.

  • Is dit een argumentatiestructuur met onderliggende of nevenschikkende argumenten?

  • Teken de structuur en vul in.

Slide 10 - Tekstslide

Peter heeft de verwarming 
bijna nooit aan. 


Bovendien is het in zijn huis erg vochtig.
Ik ga het liefst maar kort bij hem (Peter) op bezoek.

Slide 11 - Tekstslide


Maak opdracht 2,4,8


Slide 12 - Tekstslide