3HV H2 Paragraaf 2 Winst is winst

Hoofdstuk 2
De markt van vraag en aanbod
Paragraaf 2 Winst is winst
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2
De markt van vraag en aanbod
Paragraaf 2 Winst is winst

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt met behulp van gegevens en formules de aangeboden hoeveelheid bepalen.

Je kunt met behulp van gegevens en formules de kosten, opbrengsten en winst berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Omzet en winst
Het aantal stuks dat een bedrijf verkoopt, noem je de afzet (q). 

De omzet van een bedrijf is de afzet vermenigvuldigd met de prijs (p) van het verkochte product. 

De omzet wordt ook totale opbrengst (TO) of verkoopwaarde genoemd.

Slide 3 - Tekstslide

Omzet en winst

Slide 4 - Tekstslide

Omzet en winst
Voorbeeld 
Tess en Daan verkopen 500 mobieltjes met een prijs van € 150 per stuk. 
De afzet is dan 500 stuks.
De omzet/ totale opbrengst is 500 × € 150 = € 75.000.
Van de totale opbrengst (TO) moeten de totale kosten (TK) betaald worden. Het restant van de opbrengst is de totale winst (TW).

Dus: totale opbrengst (TO) – totale kosten (TK) = totale winst (TW).

Slide 5 - Tekstslide

Omzet en winst
 TO – TK = TW

Bijvoorbeeld: de totale kosten van Tess en Daan zijn € 25.000.

De totale winst is dan € 75.000 – € 25.000 = € 50.000.

Slide 6 - Tekstslide

Vaste en variabele kosten
De totale kosten zijn te verdelen in vaste kosten en variabele kosten. 

Vaste kosten zijn kosten die niet afhangen van het aantal geproduceerde goederen of diensten.

Variabele kosten zijn kosten die wel afhangen van het aantal geproduceerde goederen en diensten. 

Slide 7 - Tekstslide

Variabele kosten

Slide 8 - Tekstslide

Variabele kosten
Voorbeeld
Voor een kledingfabrikant is de ingekochte katoen een voorbeeld van variabele kosten. 
Als de fabrikant geen kledingstukken produceert, hoeft hij ook geen katoen in te kopen.
Als het aantal geproduceerde kledingstukken stijgt, zullen de uitgaven aan katoen meestijgen.

Slide 9 - Tekstslide

Totale kosten
De totale kosten (TK) kun je in een formule weergeven. 

Bijvoorbeeld: TK = 2Q + 100 (Q = aantal stuks).

2Q voor de variabele kosten en
vaste kosten zin 100.

Slide 10 - Tekstslide

Kostprijs
De totale kosten per product noem je de kostprijs van het product. De kostprijs is afhankelijk van de hoeveelheid producten. De kostprijs per product bereken je door de totale kosten te delen door de productie. 

Dus: kostprijs = TK : q.

Slide 11 - Tekstslide

Aanbod van goederen
De aanbodlijn

Lijn die bij iedere prijs aangeeft hoeveel stuks de producent bij die prijs wil verkopen.

Aangeboden hoeveelheid
Aantal stuks dat de producten bij een bepaalde prijs wil verkopen.


Slide 12 - Tekstslide

Aanbod van goederen
 Bij een hoge marktprijs van tomaten (€ 4 per kilo), kunnen tuinders goed verdienen als zij veel tomaten telen en verkopen.
 De aangeboden hoeveelheid bij deze prijs is groot (90.000 kilo).

Bij een lage marktprijs van tomaten (€ 2) telen de tuinders weinig tomaten en de aangeboden hoeveelheid is nu klein (40.000 kilo).

Slide 13 - Tekstslide

Aanbod van goederen
Qa = 25.000P – 10.000

Aan het positieve getal dat voor de P staat (25.000) kun je zien dat het een aanbodlijn is.


Slide 14 - Tekstslide

Omzet = TO
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

TO is?
A
p*q
B
p+q
C
p-q
D
p/q

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de formule van TK?
A
TK = P*Q
B
TK=TW-TO
C
TK=TCK+TVK
D
TK=TCK-TVK

Slide 17 - Quizvraag

Om de totale winst (TW) te berekenen doe je het volgende:
A
TO - TK
B
TK - TO
C
TO = TK
D
TO / TK

Slide 18 - Quizvraag

De kostprijs =
A
TK/q
B
TK*q
C
TK+q
D
TK-q

Slide 19 - Quizvraag