3HV unité 3 pers vnw lijdend meewerkend

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

lessonup.app

3HV -  unité 3 apprendre 5

mardi le 9 avril

Na deze uitleg...  

kun je het lijdend voorwerp in een zin herkennen 
kun je het meewerkend voorwerp in een zin herkennen

en

kun je deze vervangen en de zin korter maken!

Wat is het lijdend voorwerp?

Je regarde une série à la télé.

Wat is het meewerkend voorwerp?

Je raconte une histoire à mon frère.

Korter maken:

Ik vertel een verhaal aan mijn broertje.

1 - Ik vertel het aan mijn broertje.
2 - Ik vertel hem een verhaal.
Ik vertel het hem.

Je donne des fleurs à ma grand-mère. 

lijdend

meewerkend

Je donne un cadeau à mes parents.

lijdend

meewerkend

Je leur donne un cadeau.

lijdend

meewerkend

Nous écrivons des cartes à nos amis. 

lijdend

meewerkend

Nous écrivons des cartes à nos amis. 

lijdend

meewerkend

animatievideo

Libre Service

appr. 5 unité 3

https://edition.thiememeulenhoff.nl/secure/d/stream/libreservice_ju_e1_h3/theory/55efa682-14ac-481d-874e-fa452c316eee/410d9043-b093-4922-a34e-88d51f137bb1#e5038e95-3d4f-4182-8d6b-028fd24012a3

Tu aimes la musique rock?
- Oui, je ..... aime.

1. le
2. la
3. l'
4. lui

On va téléphoner à ta copine?
- Oui, on va ... téléphoner.

1. le
2. la
3. l'
4. lui

Tu as vu mon portable?
- Non, je ne .... ai pas vu.

1. le
2. la
3. l'
4. lui

plaats in de zin

- vóór het hele werkwoord als dat er is

- vóór de persoonsvorm

+ ontkenning (ne...pas):
'ne' komt voor le/la/l'/lui

Tu vas regarder un film?
- Oui, je ...

1. ...vais le regarder.
2. ...le vais regarder.

Tu veux visiter le musée?

1. Oui, je veux visiter le.
2. Oui, je le veux visiter .
3. Oui, je veux le visiter.
4. Oui, le je veux visiter.

lijdend

me

te

le/la/l'

nous

vous

les

meewerkend

(aan/voor)

me

te 

lui

nous

vous

leur 

lijdend

hem/haar/hen >

le/la/l'/les

werkwoorden:

appeler

regarder

inviter

voir

envoyer

meewerkend

(aan/voor) hem/haar/hen >

lui/leur

werkwoorden:

téléphoner à

demander à

donner à

dire à

écrire à

Ik zie de tijgers.
Je vois les tigres.

Ik zie ze.
Je les vois.

Ik zie ze niet.
Je ne les vois pas.

Ik kan ze niet zien.
Je ne peux pas les voir. 

Ik geef een kado aan oma.

Je donne un cadeau à mamie.

Ik geef haar een kado.
Je lui donne un cadeau.

Ik geef haar geen kado.
Je ne lui donne pas un cadeau.

Ik wil haar het kado niet geven.
Je ne veux pas lui donner le cadeau.

Zie je het nog zitten ; )

😒🙁😐🙂😃

nu maken: 3.5

veel korte oefeningen

opbouw van makkelijk naar moeilijker

zie het het even niet?
> ga een opdracht terug of kijk in de théorie