EHBO H2 De functie van belangrijke organen en weefsels

Veiligheid en risicopreventie
welke gevaren en risico’s er in én om het huis zijn;​
welke onveilige situaties op de werkvloer kunnen voorkomen;​
wat preventie is en hoe dit in Nederland aandacht krijgt;​
wat arbo betekent;​
welke veiligheidsvoorschriften er zijn;​
welke gevaarsymbolen er zijn; ​
wat de taak is van een bedrijfshulpverlener.
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3,4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 9 videos.

time-iconLesduur is: 85 min

Onderdelen in deze les

Veiligheid en risicopreventie
welke gevaren en risico’s er in én om het huis zijn;​
welke onveilige situaties op de werkvloer kunnen voorkomen;​
wat preventie is en hoe dit in Nederland aandacht krijgt;​
wat arbo betekent;​
welke veiligheidsvoorschriften er zijn;​
welke gevaarsymbolen er zijn; ​
wat de taak is van een bedrijfshulpverlener.

Slide 1 - Tekstslide

EHBO H2
De functie van belangrijke organen en weefsels
Aan het eind van dit hoofdstuk weet je:
  • Wat bedoeld wordt met de vitale organen.
  • Hoe het hart, de longen en de bloedsomloop werken.
  • Wat een AED is en hoe je deze moet gebruiken.
  • Wat de effecten zijn van inspanning.
  • Hoe gewrichten kunnen bewegen.
  • Hoe je een goede conditie kunt opbouwen.

Slide 2 - Tekstslide

Weefsels en organen

Weefsel: 
het samenhangend geheel van cellen die
hetzelfde zijn en dezelfde functie hebben.
Orgaan: is uit één of meer weefselsoorten
opgebouwd.
Een orgaan vervult een bepaalde functie.
Vb. de long is een orgaan waarmee we ademhalen.


Slide 3 - Tekstslide

weefsels en organen

Slide 4 - Tekstslide

cel
weefsel
orgaan
orgaanstelsel
organisme

Slide 5 - Sleepvraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Vitale organen

  • Hart
  • Longen
  • Hersenen
De hersenen, het hart en de longen

zijn organen die van levensbelang zijn.
De drie vitale functies hangen nauw samen met elkaar.
Als 1 van de 3 uitvalt, zullen de andere meestal volgen.
Een storing in een vitaal orgaan is dan ook
levensbedreigend.


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Hersenen
De hersenen bestaat uit drie delen
  • de grote hersenen;
  • de kleine hersenen;
  • de hersenstam.

De hersenen zijn belangrijk voor
  • het besturen van je lichaam, zoals je beweging, gevoel en gedrag;
  • het regelen van je lichaamstemperatuur, hartslag, ademhaling en bloeddruk;
  • het geheugen, bewustzijn en emoties.


Slide 10 - Tekstslide

De hersenen hebben als functie:
A
Besturen van het lichaam
B
Regelen van o.a temperatuur, ademhaling en hartslag
C
Belangrijk voor het geheugen, bewustzijn en emoties
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 11 - Quizvraag

HART
Het hart is verdeeld in
   
  • een linkerhelft – bevat zuurstofrijk bloed;
  • een rechterhelft – bevat zuurstofarm bloed.

Beide helften zijn ook weer verdeeld in twee delen
  • een bovenste deel = boezem;
  • een onderste deel = kamer.

Tussen de boezem en de kamer zitten hartkleppen.



Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Wat is de functie van het hart?
A
Het bloed door je lichaam pompen
B
Het besturen van gevoel en gedrag
C
Het opbouw van lichaamscellen

Slide 14 - Quizvraag

De bloedsomloop

  • de kleine bloedsomloop: hart-longen hart
  • de grote bloedsomloop: hart-lichaam hart

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Wat is de functie van de bloedsomloop?
A
Transport van stoffen
B
Bloed rondpompen
C
Warmte geven
D
Ziekte voorkomen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de functie van de bloedsomloop
A
Vervoer van zuurstof naar alle organen
B
Vervoer van zuurstof naar alle organen en weefsels
C
Vervoer van zuurstof en voedingsstoffen naar de weefsels
D
Vervoer van zuurstof en voedingsstoffen naar de cellen en afvoer van CO2

Slide 18 - Quizvraag

De functie van de kleine bloedsomloop is:
A
koolstofdioxide op te nemen en zuurstof af te geven aan de lucht
B
zuurstof op te nemen uit de lucht en koolstofdioxide af te geven
C
beide antwoorden zijn goed
D
beide antwoorden zijn niet goed

Slide 19 - Quizvraag

AED
Automatische Externe Defibrillator
een draagbaar apparaat dat het hartritme weer kan herstellen bij een hartstilstand;
op steeds meer openbare plekken zijn AED-apparaten aanwezig;
herkenbaar aan het
groen-witte logo

Slide 20 - Tekstslide

Reanimatie

  • het kunstmatig overnemen van de ademhaling en de bloedsomloop wanneer er sprake is van een circulatiestilstand (stilstand van de bloedsomloop);
  • bestaat uit het geven van beademing en borstcompressie (hartmassage).

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Wanneer moet een slachtoffer gereanimeerd worden?
A
Als er voor aanvang duidelijk is dat het slachtoffer een rechtsgeldige niet-reanimeren verklaring heeft.
B
Als het slachtoffer bewusteloos is maar nog wel ademt
C
Als het slachtoffer een flauwte heeft
D
Als het slachtoffer geen normale ademhaling meer heeft

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

wat doe je als een slachtoffer op een gevaarlijke plek zit om te reanimeren?
A
doorgaan met reanimeren
B
slachtoffer naar een veiligere plek brengen
C
je loopt weg en wacht op de ambulance
D
je versleept hem/haar met de Heimlich-greep

Slide 26 - Quizvraag

als een slachtoffer op bed ligt wat doe je dan?
A
je laat hem op bed liggen , klimt er bij op bed en gaat reanimeren
B
je legt het slachtoffer op de grond en gaat daar reanimeren
C
je legt een harde plank onder het slachtoffer en klimt op het bed en gaat daar reanimeren
D
je laat hem op het bed liggen en gaat er naast staan om te reanimeren

Slide 27 - Quizvraag

Welke handeling doe je bij iemand die bewusteloos is?
A
Greep van Heimlich
B
Stabiele zijligging
C
Greep van Rautek
D
Reanimeren

Slide 28 - Quizvraag

Wat betekent de ABC-methode?
A
controleer de 3 vitale functies eerst: ademhaling, bewustzijn, circulatie
B
pas de 5 regels op volgorde toe
C
bel als eerste hulp
D
begin meteen met reanimeren

Slide 29 - Quizvraag

Gewrichten

Een gewricht is een verbinding tussen twee botten waarbij beweging mogelijk is.
Gewrichten zorgen voor de bewegelijkheid van het skelet.

Soorten gewrichten:
  • Scharniergewricht;
  • Rolgewricht;
  • Kogelgewricht.


Slide 30 - Tekstslide

Wat is een gewricht?
A
Hiermee kun je aangeven hoe zwaar iets is.
B
Een verbinding tussen 2 botten waarbij beweging mogelijk is.
C
Een ander woord voor kraakbeen.
D
Een ander woord voor 3e kerstdag.

Slide 31 - Quizvraag

Welk gewricht zie je op de afbeelding?
A
Balgewricht
B
Kogelgewricht
C
Rolgewricht
D
Scharniergewricht

Slide 32 - Quizvraag

Hoe heet dit gewricht?
A
Rolgewricht
B
Scharniergewricht
C
Kogelgewricht
D
Enkel

Slide 33 - Quizvraag

Hoe heet dit gewricht?
A
Rolgewricht
B
Scharniergewricht
C
Kogelgewricht
D
Enkel

Slide 34 - Quizvraag

Effecten van inspanning

Inspanning zorgt voor:

  • Verlaging van de bloeddruk;
  • Toename van de hoeveelheid bloed (bloedvolume);
  • Wijziging in vetconcentraties;
  • Daling van het cholesterolgehalte

Slide 35 - Tekstslide

Bloeddruk

Bloeddruk is de kracht waarmee het hart het bloed de vaten in pompt.
  • Het hart pompt het bloed met kracht de slagaders in;
  • Er ontstaat een druk op de bloedvaten. Deze moet niet te hoog worden.

Een hoge bloeddruk vergroot de kans op hart- en vaatziekten.
Cholesterol is een vetachtige stof die in je lichaam voorkomt.

Cholesterol is belangrijk voor je lichaam, voor de opbouw van lichaamscellen, de productie van hormonen en de spijsvertering.



Slide 36 - Tekstslide

Mensen met een te hoog cholesterol, hebben meer kans op
A
suikerziekte
B
leverziekten
C
hart-en vaatziekten
D
dementie

Slide 37 - Quizvraag

Wanneer spreken we van een hoge bloeddruk
A
Bloeddruk is 120/80
B
Bloeddruk boven de 140/90

Slide 38 - Quizvraag

Welk product kun je beter niet eten bij een te hoge bloeddruk?
A
Bouillon
B
Banaan
C
Kipfilet
D
Kabeljauw

Slide 39 - Quizvraag

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Slide 42 - Video

Oververhitting (hitteberoerte)

Oververhitting ontstaat door een verhoogde lichaamstemperatuur > 40,5˚C

Symptomen
• een hete droge huid;
• afwezigheid van transpiratie;
• een bleek gelaat;
• verward en onrustig gedrag;
• een snelle hartslag;
• bewusteloosheid.


Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video

Eerste hulp bij hitteberoerte

  1. Je belt 112 als het slachtoffer suf, verward is of evenwichtsstoornissen heeft;
  2. Je brengt het slachtoffer naar een koele ruimte/plaats;
  3. Je verwijdert overtollige kleding;
  4. Je koelt het slachtoffer door:
  • doeken, gedrenkt in water, op het slachtoffer te leggen (vervang de doeken na elke 2 minuten);
  • het slachtoffer te besproeien met koud water onder een douche;
  • ijs of coldpacks in de nek, liezen, oksels en knieholtes van het slachtoffer te leggen;
  • de huid van het slachtoffer nat te maken en een ventilator erop te richten.

Slide 45 - Tekstslide

Welke symptomen kunnen optreden bij een hitteberoerte?
A
Lage bloeddruk
B
Misselijkheid
C
Verhoogde lichaamstemperatuur
D
Hoesten

Slide 46 - Quizvraag

Hoe kun je iemand met een hitteberoerte helpen afkoelen?
A
Inpakken met een warme deken
B
Ventilator gebruiken
C
Koelen met koud water
D
Warme dranken geven

Slide 47 - Quizvraag

Wat moet je doen bij een hitteberoerte?
A
Persoon in de zon laten liggen
B
Persoon naar een koele omgeving brengen
C
Direct 112 bellen
D
Persoon iets warms laten drinken

Slide 48 - Quizvraag

Conditie opbouwen

Conditie zegt iets over hoelang je iets kunt volhouden, maar het zegt ook iets over je kracht, je snelheid, je lenigheid en het coördineren van je spieren.
Adviezen
  • Doe iets wat je leuk vindt;
  • Koop de juiste materialen;
  • Zorg voor de juiste trainingsprikkel;
  • Neem minimaal twee vaste momenten per week;
  • Neem voldoende rust;
  • Sport samen;
  • Zorg voor combinatie tussen spier- en conditiekracht.

Slide 49 - Tekstslide