H3 Sparen en lenen les 1

Economie 3H
H3 Sparen en lenen


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Economie 3H
H3 Sparen en lenen


Slide 1 - Tekstslide

Wat weet jij over sparen

Slide 2 - Woordweb

Leerdoelen van deze les
  • Je kunt redenen beschrijven waarom er rente vergoed wordt over een spaarrekening.
  • Je kunt redenen beschrijven waarom er verschillende rentepercentages vergoed worden over verschillende soorten spaarrekeningen. 
  • Je kunt het verband beschrijven tussen inflatie en koopkracht van spaargeld en de rol van de rente daarbij. 
  • Je kunt procentberekeningen maken.

Slide 3 - Tekstslide

Rente
Sparen:
  • De beloning die je krijgt als je geld uitleent (door te sparen) 
  • Sparen = rente ontvangen

Lenen:
  • Dat wat je betaalt voor het lenen van geld 
  • Lenen = rente betalen

Slide 4 - Tekstslide

Waarom ontvang je rente?
Als je spaart (bij een bank):
  • Kun je het geld nu niet uitgeven.
  • De bank verdient van jouw geld, en verdien jij dus ook mee met de bank (door de rentevergoeding die je ontvangt). Voorbeeld
  • Door inflatie daalt je koopkracht. Je kunt minder kopen van je geld. 


Slide 5 - Tekstslide

Verschillende spaarrekeningen
  1. 'Gewone' spaarrekening
  2. Vermogensspaarrekening (hoog spaarbedrag = hoog risico = hoog rentepercentage)
  3. Kinderspaarrekening (hogere rente: kinderen blijven dan bij de bank als klant)
  4. Depositospaarrekening (spaarbedrag is vastgezet voor een aantal jaar)

Slide 6 - Tekstslide

Inflatie
Gemiddelde stijging van de prijzen van producten.

Slide 7 - Tekstslide

Koopkracht
De hoeveelheid goederen die je met je inkomen kunt kopen.

Als de prijzen stijgen en je inkomen gelijk blijft, dan kun je minder goederen kopen: je koopkracht daalt.
 
Als de prijzen dalen en je inkomen gelijk blijft, dan kun je meer goederen kopen: je koopkracht stijgt.
 

Slide 8 - Tekstslide

Procentrekenen
Je hebt €100 op je spaarrekening staan bij de bank. De rente is 2% en deze ontvang je aan het eind van het jaar op de spaarrekening.
  1. Hoeveel rente heb je ontvangen in dit jaar?
  2. Hoeveel heb je aan het eind van het jaar op je spaarrekening staan?
  3. En als je € 3.000 spaart?

Slide 9 - Tekstslide

Procentrekenen
Je hebt €100 op je spaarrekening staan bij de bank. De rente is 2% en deze ontvang je aan het eind van het jaar op de spaarrekening.
  1. Hoeveel rente heb je ontvangen in dit jaar?                              (2/100)*100 = 2 euro

Slide 10 - Tekstslide

Procentrekenen
Je hebt €100 op je spaarrekening staan bij de bank. De rente is 2% en deze ontvang je aan het eind van het jaar op de spaarrekening.
  1. Hoeveel heb je aan het eind van het jaar op je spaarrekening staan? 100 euro + 2 euro = 102 euro

Slide 11 - Tekstslide

Procentrekenen
Je hebt €100 op je spaarrekening staan bij de bank. De rente is 2% en deze ontvang je aan het eind van het jaar op de spaarrekening.
  1. En als je € 3.000 spaart? (2/100)*3000 + 3000 = 3060 euro

Slide 12 - Tekstslide

Het stijgen van de prijzen heet..
A
koopkracht
B
inflatie
C
rente

Slide 13 - Quizvraag

Als de prijzen stijgen en je inkomen gelijk blijft, dan daalt/stijgt je koopkracht.

Slide 14 - Open vraag

Wat heb je
vandaag geleerd?

Slide 15 - Woordweb

Terugkoppeling leerdoelen
  • Je kunt redenen beschrijven waarom er rente vergoed wordt over een spaarrekening.
  • Je kunt redenen beschrijven waarom er verschillende rentepercentages vergoed worden over verschillende soorten spaarrekeningen.
  • Je kunt het verband beschrijven tussen inflatie en koopkracht van spaargeld en de rol van de rente daarbij.
  • Je kunt procentberekeningen maken.

Slide 16 - Tekstslide