2223 HP 2H Voca H2, faire, pouvoir en bezitt vnw

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Unité 2

• Vocabulaire (woordjes) 8p
• Faire 5p
• Pouvoir 5p
• Bezitt vnw 5p
• Phrases (zinnen) 8p 

L'équipe
Je fais du foot dans une équipe sympa.

1. de trainer
2. team
3. de tegenstander
4. de scheidsrechter

J'ai appris (apprendre)
J'ai appris pour faire du surf

1. Ik heb geleerd
2. spelen
3. laten zien
4. ontmoeten

Une expérience
C'était une expérience inoubliable.

1. het verhaal
2. de dag
3. de uitzending
4. een ervaring

Welke karaktereigenschappen zijn POSITIEF? (2X)

1. ennuyeux
2. marrant
3. gentil
4. énervé

Inoubliable
C'était une expérience inoubliable.

1. onvergetelijk
2. intensief
3. gek
4. creatief

Un exposé
La classe fait un exposé sur leur sport favori.

1. een vergissing
2. een afspraak
3. een idee
4. een spreekbeurt

gagner une compétition

1. een wedstrijd verliezen
2. een wedstrijd volgen
3. een wedstrijd winnen
4. een wedstrijd kijken

Welke vraag hoort bij onderstaand antwoord?
"Le rugby est un sport dur, physiquement. Il faut s'entrainer quatre fois par semaine".

1. Comment tu t'entraines?
2. Qu'est-ce qu'il y a?
3. Qu'est-ce que tu peux conseiller?
4. Où tu vas faire du rugby?

Welke Franse woorden hebben te maken met voetbal?
Noem er 5.

Faire (maken, doen)