In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Planning
Lezen
Herhaling lesstof woordsoorten
Woordsoortendomino
Slide 1 - Tekstslide
Welke woordsoort is onderstreept? Deze les doen we een herhaling van de woordsoorten.
_____________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord
Slide 2 - Quizvraag
Wat zijn de aanwijzende en vragende voornaamwoorden in onderstaande zin?
Deze jongen vroeg mij wat ik met die fiets had gedaan.
A
aanw.vnw: deze, die, met
vrg.vnw: wat
B
aanw.vnw.: deze, die
vrg.vnw: wat
C
aanw.vnw: deze, die
vrg.vwn:-
D
aanw.vnw: wat
vrg.vnw: -
Slide 3 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Woordsoorten zijn lastig.
'Woordsoorten' is
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel
Slide 4 - Quizvraag
Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Ik dacht dat men ons wel ijsvrij zou geven.
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 5 - Quizvraag
Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Ik zie die jongen elke dag als ik naar school fiets.
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 6 - Quizvraag
Welke woordsoort is het onderstreepte woord?
Bij welke sneeuwpop moest jij het hardst lachen?
A
vragend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 7 - Quizvraag
Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten?Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten
hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
Aan
het
water
zat
een
slaperige
visser.
Slide 8 - Sleepvraag
Geef die taart maar aan mij.
Is 'mij' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
Slide 9 - Quizvraag
Het was zijn eigen schuld.
Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
Slide 10 - Quizvraag
Wat gaat er mis bij 'Fijn dat ik jou juf mocht zijn'?
Slide 11 - Open vraag
Maak een zin met daarin twee keer het woord ‘haar’; eenmaal als persoonlijk voornaamwoord en eenmaal als bezittelijk voornaamwoord. De zin bestaat uit minimaal vijf woorden.