De Lorenzcurve geeft een beeld van de hoogte van de inkomens
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Door nivellering komt de Lorenzcurve verder van de diagonaal af te liggen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Wie betaalt de premie?
A
De verzekeraar
B
De verzekerde
Slide 16 - Quizvraag
Iemand met een hoog eigen risico
A
Verwacht veel kosten
B
Verwacht weinig kosten
Slide 17 - Quizvraag
Eigen risico zorgt voor:
A
Moral Hazard
B
Averechtse selectie
C
Minder informatieasymmetrie
D
Meer informatieasymmetrie
Slide 18 - Quizvraag
Bij een zorgverzekering kun je je eigen risico verhogen. Je betaalt dan:
A
meer premie
B
minder premie
C
evenveel premie
Slide 19 - Quizvraag
Piet wil graag een tweedehands auto kopen. Via Marktplaats heeft hij een prachtige blauwe Peugeot gevonden, voor een klein prijsje. Wanneer hij een kijkje gaat nemen bij de verkoper van deze auto, vertelt de verkoper dat de auto zo goed als nieuw is en dat er amper in is gereden. In deze situatie is er sprake van:
A
Averechtse selectie
B
Asymmetrische informatie
C
Sociale zekerheid
D
Een principaal en zijn agent
Slide 20 - Quizvraag
Belangrijke begrippen H6
Averechtse selectie: De goede risico's verzekeren zich niet, alleen de slechte risico's blijven over.
Moreel wangedrag: Als je een verzekering hebt afgesloten ben je minder voorzichtig
Assymmetrische informatie: verzekeraar heeft minder informatie dan de verzekerde
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
De koopkracht is afhankelijk van ...
A
het prijsniveau en je behoeften
B
je inkomsten en je uitgaven
C
je inkomsten en je behoeften
D
je inkomsten en het prijsniveau
Slide 23 - Quizvraag
Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard
Slide 24 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de koopkracht als er sprake is van inflatie?
A
De koopkracht blijft gelijk
B
De koopkracht neemt toe
C
De koopkracht neemt af
Slide 25 - Quizvraag
Het inkomen van Sander is 3% gedaald t.o.v. vorig jaar, de prijzen zijn in dezelfde periode 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Sander gedaald of gestegen?
Slide 26 - Open vraag
Slide 27 - Tekstslide
Iedereen heeft recht op een AOW- uitkering als de AOW-leeftijd bereikt is.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 28 - Quizvraag
AOW is gebaseerd op het kapitaaldekkingsstelsel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quizvraag
Door het verhogen van de AOW-leeftijd
A
neemt het aantal actieven toe
B
neemt het aantal inactieven toe
C
wordt vergrijzing tegen gegaan
D
wordt de AOW ook hoger
Slide 30 - Quizvraag
Wat is een pensioen?
A
Een spaarpotje voor later
B
Dat je niet hoeft te werken
C
Een sociale premie
D
Dit is een uitkering
Slide 31 - Quizvraag
Pensioen is gebaseerd om het omslagstelsel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 32 - Quizvraag
In een land is de inflatie 3%. De lonen in het bedrijfsleven stijgen gemiddeld 4%. Marie heeft een welvaartsvaste uitkering. Jean heeft een waardevaste uitkering.
A
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt met 3%.
B
De uitkering van Marie stijgt met 3%, die van Jean stijgt niet.
C
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt met 3%.
D
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt niet.
Slide 33 - Quizvraag
Omslagstelsel
bijvoorbeeld AOW. Afhankelijk van aantal jaar inwoner NL
Slide 34 - Tekstslide
Kapitaaldekkingsstelsel
bijvoorbeeld bedrijfsspensioen. Afhankelijk van aantal deelgenomen jaren.
Slide 35 - Tekstslide
Twee beweringen: (1) Loonheffing bestaat uit loonbelasting en sociale premies. (2) Loonheffing is een voorschot op de inkomensheffing.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 36 - Quizvraag
Twee beweringen: (1) Progressief wil zeggen: hoe hoger het belastbaar inkomen, hoe hoger het bedrag aan inkomensheffing. (2) Door een progressief belastingstelsel wordt de verhouding hoog/laag inkomen kleiner.
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 37 - Quizvraag
Het kabinet heeft besloten de vakantietoeslag voor ambtenaren te verhogen van 7,5% naar 7,75%.
Welk gevolg heeft deze maatregel voor de inkomensverdeling tussen de ambtenaren?
A
De maatregel werkt nivellerend
B
De maatregel werkt denivellerend
C
De maatregel heeft geen invloed op de inkomensverdeling van de ambtenaren.
Slide 38 - Quizvraag
Als de prijzen stijgen...
A
daalt de nominale waarde van het geld, maar blijft de reële waarde gelijk.
B
daalt de reële waarde van het geld, maar blijft de nominale waarde gelijk.
C
dalen zowel de nominale waarde als de reële waarde van het geld.
D
blijven zowel de nominale waarde als de reële waarde van het geld gelijk
Slide 39 - Quizvraag
Hoe bereken je het marginale belastingtarief?
A
Belasting / belastbaar inkomen x 100
B
Dit is het belastbare inkomen
C
Dit kan je niet berekenen
D
Dit is het % belasting over je laatst verdiende €
Slide 40 - Quizvraag
Wat geeft de lorenzcurve aan...
A
De inkomensongelijkheid van een land
B
De koopkracht van een land
C
De alfabetiseringsgraad van een land
D
De ontwikkelingsgraad van een land
Slide 41 - Quizvraag
Bij de diagonaal van de Lorenzcurve
A
zijn de inkomensverschillen groot
B
is het inkomen eerlijk verdeeld
C
zijn de inkomensverschillen klein
D
verdient iedereen evenveel
Slide 42 - Quizvraag
Hoe boller de curve van een Lorenzcurve hoe groter de
A
Inkomensgelijkheid
B
Inkomensongelijkheid
Slide 43 - Quizvraag
Een degressief belastingstelsel zorgt voor ... van de inkomens
A
nivellering
B
proportioneel
C
denivellering
Slide 44 - Quizvraag
Nominale BBP met 4% gestegen en reële BBP met 2% gestegen. De prijzen zijn
A
gestegen
B
gedaald
C
gelijk gebleven
D
kun je niets over zeggen
Slide 45 - Quizvraag
In welk jaar / welke jaren is de koopkracht niet gestegen? Verklaar je antwoord.
A
In alle jaren.
B
2012, 2013 en 2018
C
2012, 2016 en 2017
D
2013, 2016 en 2018
Slide 46 - Quizvraag
Bereken de (afgeronde) consumentenprijsindex (CPI)