Les 11 Een Nederlander in Vlaanderen

Les 11 Een Nederlander in Vlaanderen
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Les 11 Een Nederlander in Vlaanderen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Groot verschil?
1. Waarin verschillen Nederlanders nu eigenlijk van Vlamingen? Kan je voorbeelden geven?
pg. 140

Slide 3 - Tekstslide

Welke verschillen worden hier aangekaard?

Slide 4 - Tekstslide

Verschillen uit cartoons
A Nederlanders zijn opvallender, extravaganter. Ze hebben ook een andere uitspraak.
B (West-)Vlamingen spreken veel dialecten en zijn daar trots op.
C Nederlanders begrijpen niet altijd wat Vlamingen zeggen.
D Woorden krijgen een andere betekenis in Nederland en Vlaanderen.

Slide 5 - Tekstslide

Godfried Bomans, een groot Nederlands schrijver, wist het in de jaren zeventig al: een Vlaming is geen
Nederlander. Maar waarin verschillen ze dan van elkaar?

Slide 6 - Tekstslide

JIGSAW
Boeken toe!

Slide 7 - Tekstslide

Lees de vragen.
Waarom veranderde de titel van het programma al na enkele dagen?
Waarom vergelijkt Bomans een Vlaming en Nederlander met een kraai en een raaf?

Slide 8 - Tekstslide

JIGSAW
Wisselen!

Slide 9 - Tekstslide

Lees de tekst.

Slide 10 - Tekstslide

Beantwoord de vragen.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

2. Vooroordelen
pg. 141

Slide 13 - Tekstslide

Oefentoets
Is er dan inderdaad een taalverschil tussen een Vlaming en een Nederlander? Annelies Bontjes, een
correspondente van het Nederlandse dagblad Trouw, verkent voor het Radio 1-programma Nieuwe feiten ons land.
Ze brengt na tien maanden verslag uit bij Lieven Vandenhaute over hoe zij het ervaart om als Nederlander tussen
de Vlamingen te leven en welke taalverschillen ze daarbij ondervindt.

Slide 14 - Tekstslide

Beluister het fragment en beantwoord de vragen.
 

a. Annelies Bontjes woont inmiddels tien maanden in Vlaanderen. Welke invloed heeft dit op haar taal? (1 punt)
b. Is haar Nederlands een middel tot verbinden geworden? Hoezo? (2 punten)
c. Welke twee opmerkelijke feiten stelde ze vast als ze Vlamingen onder elkaar hoorde praten? (2 punten)
d. Verklaar: ‘Dit geeft de ziel van de Vlaming weer’. (1 punt)
e. Bestaat er dan geen tussentaal in Nederland? (1 punt)

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Vlamingen houden dus van hun dialect en willen dit te allen tijde spreken, beschermen, behouden. Nederlanders
hebben geen tussentaal of kennen althans niet dezelfde gevoeligheden als Vlaming

Slide 18 - Tekstslide

JIGSAW
Boeken toe!

Slide 19 - Tekstslide

Lees de vragen.
a. Waarom hebben Vlamingen de reflex om te zeggen: ‘Die Hollanders moeten ons niet komen vertellen hoe
het zit’? 
b. Een woordkeuze om iets te benoemen zegt vaak veel over hoe men over iets denkt. Zo vinden veel Nederlanders het Vlaams schattig, lieflijk, beleefd … Welk vooroordeel schuilt daarachter?

Slide 20 - Tekstslide

JIGSAW
Wisselen!

Slide 21 - Tekstslide

Lees de tekst.

Slide 22 - Tekstslide

Beantwoord de vragen

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

JIGSAW
Boeken toe!

Slide 25 - Tekstslide

Lees de vragen.

c.  Welke vooroordelen hebben Vlamingen over het Nederlands-Nederlands?
d Waarop kan de luidheid van de Nederlanders duiden?

Slide 26 - Tekstslide

JIGSAW
Wisselen!

Slide 27 - Tekstslide

Lees de tekst.

Slide 28 - Tekstslide

Beantwoord de vragen

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Hoe noem jij dit?

Slide 31 - Open vraag

Hoe noem jij dit?

Slide 32 - Open vraag

Bekijk de dialectenkaarten op pg. 143

Slide 33 - Tekstslide

Welk duidelijk verschil stel je vast als je de woordvarianten in Nederland vergelijkt met die in
Vlaanderen?

Slide 34 - Open vraag

Ander taaltje?
Nederlanders spreken dus anders dan Vlamingen. Kunnen we dan spreken van twee aparte talen?

Leestoets

Slide 35 - Tekstslide

Hoekenwerk
Enkele verschillen in woordenschat onder de loep!

Slide 36 - Tekstslide

Een stukje theorie

Slide 37 - Tekstslide

Taalvariëteiten
Het is zo goed als onmogelijk om twee taalgebruikers te vinden die volledig identiek spreken.
Iedereen spreekt wel een beetje anders op het vlak van uitspraak, woordenschat, grammatica of
woordvorming. Er bestaan dus verschillende taalvariëteiten.

Slide 38 - Tekstslide

A. Geografische taalvariatie
  1. Natiolect
  2. Standaardnederlands
  3. Dialect
  4. Accent
  5. Regiolect
  6. Tussentaal

Slide 39 - Tekstslide

Natiolect
België, Nederland en Suriname zijn de drie belangrijkste landen waar Nederlands
wordt gesproken: Belgisch-Nederlands, Nederlands-Nederlands en Surinaams-Nederlands

Slide 40 - Tekstslide

Standaardtaal
Het wordt gesproken in het publieke domein, zoals
onderwijs, overheidscommunicatie of rechtspraak. Dat zijn niet toevallig gebieden waar het belangrijk is dat iedereen alles goed begrijpt. Net omwille van dat belang is de standaardtaal
vastgelegd in woordenboeken, grammatica’s en officiële spelling

Slide 41 - Tekstslide

Dialect
Een taalvariëteit die heel sterk afgebakend kan worden in een bepaald geografisch gebied binnen bijvoorbeeld België, Nederland of Suriname. Dialecten die ver van elkaar liggen, zijn vaak voor elkaars sprekers zeer moeilijk verstaanbaar. In België zijn er vier grote dialectgroepen: Limburgs, Brabants, Oost-Vlaams en West-Vlaams

Slide 42 - Tekstslide

Accent
Twee mensen kunnen dezelfde taalvariëteit spreken, maar toch anders klinken. Dat heeft te maken met de manier waarop iemand de klanken uitspreekt en welke klemtonen die persoon legt. Dat noemen we het accent of de tongval. Als een Vlaming en een Nederlander exact dezelfde zin voorlezen, zul je nog steeds horen wie van waar komt. Ook het verschil tussen West-Vlamingen en Limburgers is
duidelijk hoorbaar.

Slide 43 - Tekstslide

Regiolect
Veel mensen spreken niet meer het ‘oorspronkelijke’ dialect van hun streek. De erg lokale eigenschappen zijn grotendeels verdwenen. Ze spreken eerder een taalvariëteit die wat is opgeschoven naar de standaardtaal, maar waarin wel nog enkele duidelijk herkenbare dialectkenmerken zitten van de regio. Dat noemen we regiolect. 

Slide 44 - Tekstslide

Tussentaal
Een aparte vorm van het Vlaamse Nederlands en zit tussen het Standaardnederlands en de regiolecten. Het wordt vaak gezien als de formele taal van mensen die geen standaardtaal kunnen spreken of als de informele taal van standaardtaalsprekers die
geen dialect kunnen spreken.

Slide 45 - Tekstslide

B. Sociale taalvariatie
Hoe je spreekt, wordt beïnvloed door allerlei sociale factoren zoals leeftijd, geslacht, beroep ...
- vakjargon
Een timmerman, een advocaat, een dokter, een visser en een informaticus gebruiken elk een
heel gespecialiseerde woordenschat.

Slide 46 - Tekstslide

C. Etnisch gekleurde taalvariatie
Er zijn ook heel wat mensen die in België en Nederland wonen en die het Nederlands niet als moedertaal hebben. Zij spreken dan een mix van algemeen Nederlands, elementen uit de eigen
moedertaal en elementen eigen aan het regiolect van het gebied waar ze wonen.
Bv. het Marokkaans-Nederlands, de Genkse citétaal

Slide 47 - Tekstslide

D. Situationele taalvariatie
We passen ons taalgebruik aan op basis van de situatie. Dat doen we vaak onbewust.
Zo praten we anders met vrienden op de speelplaats dan met een leerkracht in de klas. We letten ook specifiek op hoe we spreken als we gaan solliciteren.

Slide 48 - Tekstslide