Als een bedrijvende zin in de onvoltooide tijd (dus geen hebben of zijn in de zin!) staat, moet je in de lijdende zin het hulpwerkwoord worden gebruiken.
De hovenier snoeide de leiboom.
De leiboom werd gesnoeid door de hovenier.
Als je een bedrijvende zin in de voltooide tijd (dus hebben of zijn in de zin!) omzet in een lijdende zin, moet je het hulpwerkwoord zijn gebruiken.
De hovenier heeft de leiboom gesnoeid.
De leiboom is gesnoeid door de hovenier.
-->De tijd van de zin moet hetzelfde blijven!