In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Doornemen
paragraaf 2.2
Maken de opdrachten van deze paragraaf
Huiswerk vandaag:
Slide 1 - Tekstslide
Foto's huiswerk
Slide 2 - Open vraag
Leerdoelen vorige lessen:
ik kan de 3 spaarmotieven benoemen
ik weet wat rente is
ik weet 2 verschillende spaarvormen
ik kan rekenen met enkelvoudige en samengestelde rente
ik weet wat reële rente inhoudt
ik kan voorbeelden van beleggingen noemen
ik ken de risico's van beleggen
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen vorige lessen:
ik kan4 leenmotieven noemen
ik kan de kosten van een lening berekenen
ik weet dat er beperkingen zijn aan bedragen die je kunt lenen
ik ken 4 voorkomende leenvormen
ik kan 2 verschillende hypotheekvormen noemen
Slide 4 - Tekstslide
Wat is geen leenmotief?
A
Lenen voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed
B
Lenen voor een tijdelijke geldtekort
C
Lenen uit voorzorg
D
Lenen voor de aanschaf van een huis
Slide 5 - Quizvraag
Frank en Sybil gaan in april op vakantie. Om deze reis te betalen gaan ze geld lenen. Gelukkig krijgen ze in mei vakantiegeld. Met dit geld betalen ze de lening direct weer terug. Welk leenmotief hebben Frank en Sybil?
A
lenen vanwege een onverwacht geldtekort
B
lenen vanwege een tijdelijk geldtekort
C
Lenen voor de koop van een gebruiksgoed
Slide 6 - Quizvraag
Geld lenen kost geld! Hoe noem je deze kosten?
A
Leenkosten
B
Kredietkosten
C
Rente
D
Aflossing
Slide 7 - Quizvraag
Spaarrekening: € 25.000,- 1,2% rente Hoeveel rente na 15 jaar?
Samengestelde rente
A
€ 2?
B
€ 4?
C
€ 1?
D
€ 1?
Slide 8 - Quizvraag
Een maandtermijn bestaat uit .....
A
aflossing en termijn
B
aflossing en rente
C
termijn en rente
Slide 9 - Quizvraag
Lening in euro's: € 5.000 Looptijd 24 mnd: maandtermijn € 225 Hoeveel euro zijn de kredietkosten?
A
€ 225
B
€ 400
C
€ 5.400
D
€ 5.000
Slide 10 - Quizvraag
Wanneer je een deel van de schade zelf betaalt heet dat ...
A
Verplicht risico
B
Eigen keuze
C
Eigen risico
D
Risico premie
Slide 11 - Quizvraag
Wat is géén vorm van consumptief krediet?
A
Hypotheek
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet
Slide 12 - Quizvraag
Een bedrag van € 100.000,- staat 105 dagen op een rekening met 0,2% rente.
A
De rente is € 58,01
B
Het eindbedrag is
€ 100.057,95
C
Het eindbedrag is
€ 100.057,01
D
De rente is € 57,53
Slide 13 - Quizvraag
Bij welke vorm van consumptief krediet kun je rood staan?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Rekening-courantkrediet
D
Koop op afbetaling
Slide 14 - Quizvraag
Lening door particulieren voor het kopen van goederen en/of diensten. Hoe heet dit verschijnsel?
A
consumptief krediet
B
huurkoop
C
persoonlijke lening
D
doorlopend krediet
Slide 15 - Quizvraag
Juist of onjuist?
Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Ben wil een nieuwe televisie kopen. Hij ziet een mooie tv en spreekt met de verkoper af dat hij in termijnen gaat betalen. Van welke kredietvorm maakt Ben gebruik?
A
consumptief krediet
B
doorlopend krediet
C
persoonlijke lening
D
koop op afbetaling
Slide 17 - Quizvraag
Wat is huurkoop?
A
in 1 x alles betalen
B
betalen in termijnen
C
het betalen van de rente
D
een huurhuis kopen
Slide 18 - Quizvraag
Als iemand een product koopt dat hij in termijnen betaalt, maar waarvan hij al meteen eigenaar is, noemt men dit
A
koop op afbetaling
B
financial lease
C
huurkoop
D
uitgestelde betaling
Slide 19 - Quizvraag
Bij welke hypotheekvorm los je een steeds groter bedrag af?
A
Lineaire hypotheek
B
Annuïteitenhypotheek
Slide 20 - Quizvraag
Juist of onjuist? Als je een hypotheek afsluit, heb je altijd een onderpand.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quizvraag
Leerdoelen deze paragraaf:
ik weet waarom mensen verzekeringen afsluiten
ik weet dat verzekeren financiële risico's beperkt
ik kan berekenen wat een verzekering kost
ik kan uitleggen welke risico's een verzekeraar loopt
ik kan uitleggen hoe verzekeraars hun risico's beperken
ik weet waarom sommige verzekeringen verplicht zijn
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Video
Betrokken partijen
Verzekeraar
Neemt het risico van verzekeringnemer over.
Verzekerde
Op wiens leven de verzekering is afgesloten
Verzekeringnemer
draagt zijn/haar risico over aan verzekeraar tegen premiebetaling
Premiebetaler
Degene die premie voor de polis betaalt
Begunstigde
Degene die uitkering uit verzekering ontvangt
Slide 24 - Tekstslide
Verzekering afsluiten
Eigen risico: het deel van de schade dat je als verzekerde zelf betaalt.
Polis: Een bewijs van verzekering.
Verzekeringsvoorwaarden: Hierin staan de rechten en de plichten van de verzekerde en de verzekeraar.
Slide 25 - Tekstslide
Risico's verzekeraar
Asymmetrische informatie = de verzekerde houdt informatie achter bij het afsluiten van de verzekering
Moral hazard = mensen die verzekerd zijn nemen eerder risico's
Averechtse selectie = vooral mensen met een hoog risico verzekeren zich