Semana 49 Unidad 1 Lección 2 ¿De dónde eres?

¡BIENVENIDOS!
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

¡BIENVENIDOS!

Slide 1 - Tekstslide

Objetivos Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...sé nombrar algunos países kan ik landen benoemen
2. ...sé decir la nacionalidad de alguien kan ik vertellen waar iemand vandaan komt
3. ... sé los interrogativos weet ik de 
vraagwoorden (weer)

Slide 2 - Tekstslide

¿De dónde eres? (LT p 22)
Ejercicio 1

1. Lees de tekst.

2. Schrijf alle landen en nationaliteiten
die worden genoemd op in je schrift.
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Los países y las nacionalidades
In je woordenlijst vind je bij blokje 3 een aantal namen van landen in het Spaans. Deze namen moet je uiteindelijk kennen voor je toets.
Bij blokje 4 vind je de nationaliteiten in het Spaans. Hier hoort een belangrijke opmerking bij!

Slide 4 - Tekstslide

¡Ojo! Let op!
Nationaliteiten zijn bijvoeglijke naamwoorden. 
In het Spaans verandert het bijvoeglijk naamwoord als diegene een meisje of een vrouw is.

el chico italiano - la chica italiana (zo gaan alle nationaliteiten op een -o)
el chico español - la chica española (zo gaan alle nationaliteiten op een medeklinker)  
el chico marroquí - la chica marroquí (zelfde vorm, zo gaat ook belga)

Slide 5 - Tekstslide

¡Ojo! Let op!
Het bijvoeglijk naamwoord verandert ook van het enkelvoud naar het meervoud!

los chicos italianos - las chicas italianas (zo gaan alle nationaliteiten op 
een -o)
los chicos españoles - las chicas españolas (zo gaan alle nationaliteiten op een medeklinker)  
los chicos marroquí - las chicas marroquí (zelfde vorm, zo gaat ook belga)

Slide 6 - Tekstslide

Perú
El país  het land

España Spanje
Perú Peru
Holanda Holland
Los Países Bajos Nederland
Francia  Frankrijk
Alemania Duitsland
Italia Italië
Inglaterra Engeland


Portugal Portugal
Argentina Argentinië
Marruecos Marokko
Turquía Turkije
Bélgica België
Polonia Polen

Slide 7 - Tekstslide

Las nacionalidades - De nationaliteiten
español/española Spaans
peruano/peruana Peruaans
holandés/holandesa Hollands
neerlandés/neerlandesa Nederlands
francés/francesa Frans
alemán/alemana Duits
italiano/italiana Italiaans
inglés/inglesa Engels
portugués/portuguesa Portugees
argentino/argentina Argentijns
marroquí Marrokkaans
turco/turca Turks
belga Belgisch
polaco/polaca Pools

Slide 8 - Tekstslide

¡Ojo! Let op!
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-o
-a
Meervoud
-os
-as
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-mk
-mk + a
Meervoud
-mk + es
- mk + as

Slide 9 - Tekstslide

español/ española

Slide 10 - Tekstslide

holandés/ holandesa
neerlandés/ holandesa

Slide 11 - Tekstslide

holandeses

Slide 12 - Tekstslide

holandesas

Slide 13 - Tekstslide

¿De dónde eres? (LT p 22)
El ping-pong de las nacionalidades

In twee/drietallen, speel het spel. 
Stel jezelf voor met de bijpassende 
nationaliteit.
Let op de vrouwelijke vorm!

timer
2:00

Slide 14 - Tekstslide

¡A trabajar! Aan het werk!
Maak nu uit je LE 

p. 14-18 ejs 4,12

Slide 15 - Tekstslide

Welk vraagwoord heb je nodig?

Hoe heet jij?
A
¿Cómo?
B
¿Cuál?
C
¿Cuándo?
D
¿Cuánto?

Slide 16 - Quizvraag

Welk vraagwoord heb je nodig?

Waar woon je?
A
¿Cuánto?
B
¿Cuándo?
C
¿Quién?
D
¿Dónde?

Slide 17 - Quizvraag

Welke vraagwoord heb je nodig?

Wanneer is jouw verjaardag?
A
¿Cuánto?
B
¿Cuándo?
C
¿Quién?
D
¿Dónde?

Slide 18 - Quizvraag

Welk vraagwoord heb je nodig?

Wie ben jij?
A
¿Cuál?
B
¿Quién?
C
¿Dónde?
D
¿Cuáles?

Slide 19 - Quizvraag

Deberes Huiswerk
- maken en nakijken: LE p 14 ej. 4 + p 18 ej. 12





Slide 20 - Tekstslide

¡Hasta luego!

Slide 21 - Tekstslide

¡BIENVENIDOS!

Slide 22 - Tekstslide

Objetivos Doelen
En esta clase... In deze les...

1. ...aprendo a hacer frases en español leer ik hoe ik zinnen maak in het Spaans
2. aprendo a hacer preguntas en español leer ik hoe ik vragen maak in het Spaans

Slide 23 - Tekstslide

Hacer frases Zinnen maken
Paso a paso Stap voor stap

Slide 24 - Tekstslide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)

Slide 25 - Tekstslide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)

Slide 26 - Tekstslide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) Lo demás De rest 
NL. Ik heet Maaike.   SP. (Yo) me llamo Maaike.

Slide 27 - Tekstslide

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Enkelvoud
het onderwerp van de zin
ser zijn
tener hebben
llamarse heten
yo (ik)
soy
tengo
me llamo
tú (jij)
eres
tienes
te llamas
él/ella (hij/zij)
es
tiene
se llama

Slide 28 - Tekstslide

Hacer frases Zinnen maken
(1) El sujeto Het onderwerp (vaak weglaten!)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) Lo demás De rest 

Jij bent Nederlands.        (Tú) eres holandés.
María heeft een vriend.  María tiene un amigo.    

Slide 29 - Tekstslide

Ser, llamarse, tener Zijn, heten, hebben
Meervoud
het onderwerp van de zin
ser zijn
tener hebben
llamarse heten
nosotros/
nosotras (wij)
somos
tenemos
nos llamamos
vosotros/
vosotras
(jullie)
sois
tenéis
os llamáis
ellos/ellas (zij)
son
tienen
se llaman

Slide 30 - Tekstslide

Vertaal: Wij heten Sam en Max.

Slide 31 - Open vraag

Vertaal: Lucas en Jesse zijn jongens.

Slide 32 - Open vraag

Vertaal: De meisjes zijn twaalf jaar.

Slide 33 - Open vraag

Hacer preguntas Vragen stellen
Paso a paso Stap voor stap

Slide 34 - Tekstslide

Hacer preguntas Vragen stellen
(1) El interrogativo Het vraagwoord: (wie,wat,waar,wanneer,hoe...)
(2) El verbo Het werkwoord (in de juiste vorm!!!)
(3) El sujeto Het onderwerp (vaak weggelaten)
(4) Lo demás De rest 

Slide 35 - Tekstslide

Interrogativos Vraagwoorden
Hoe?
¿Cómo?
Waar?
¿Dónde?
> let op, waarvandaan? = ¿de dónde?
Wanneer?
¿Cuándo?
Wat / Welk(e)?
¿Qué? / ¿Cuál? / ¿Cuáles?

> vóór es bijna altijd cuál
> vóór son bijna altijd cuáles
behalve als je vraagt naar een betekenis: ¿Qué es una paella? Wat is een paella?
Wie?
¿Quién? / ¿Quiénes?

> bij enkelvoud quién (Quién es ella? Wie is zij?)
> bij meervoud quiénes (¿Quiénes son ellas? Wie zijn zij)
Hoeveel?
¿Cuánto? / ¿Cuánta? ¿Cuántos? ¿Cuántas?

> passen zich aan naar mannelijk/vrouwelijk en enkelvoud/meervoud:
¿Cuántos años tienes? 'Hoeveel jaren heb jij?'

Slide 36 - Tekstslide

Vertaal: Hoe heten zij?

Slide 37 - Open vraag

Vertaal: Waar komen jullie vandaan?

Slide 38 - Open vraag

Vertaal: Hoeveel jaar oud zijn (hebben) wij?

Slide 39 - Open vraag

Deberes Huiswerk
- (Af)maken en nakijken: LE p 13-18 ejs 1,2,4,6,12.

- Leren: Woordenlijst blokje Los países - De landen, Las nacionalidades - de nationaliteiten, Lo demás - Overig.
- Lezen: LT p. 26 + 27

Slide 40 - Tekstslide

¡Hasta luego!

Slide 41 - Tekstslide