Les 5.4 27 mrt

 Today
  • Vocabulary check (Quizizz)
  • Recap grammar: comparisons
       -  Practice in LessonUp


  • Work on homework exercises

  • Pronunciation vocabulary 5.3
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

 Today
  • Vocabulary check (Quizizz)
  • Recap grammar: comparisons
       -  Practice in LessonUp


  • Work on homework exercises

  • Pronunciation vocabulary 5.3

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Check homework 
Exercise 2 & 3
GB page 23

Slide 3 - Tekstslide

Vocabulary
Coursebook page 123

    Pronunciation vocabulary 5.3
    Repeat the words

    Slide 4 - Tekstslide

    Please take
    your notebook in
    front of you

    Slide 5 - Tekstslide

    Comparison
    Trappen van vergelijking
    - Comparative: vergrotende trap
    - Superlative: overtreffende trap
    Box A is small.
    Box B is smaller than box A.
    Box C is the smallest of all.
    A
    B
    C

    Slide 6 - Tekstslide

    Comparison
    Woorden van 1 lettergreep of 2 lettergrepen
     (eindigend op -le, -er, -ow, -y)
    old
    older (than)
    (the) oldest
    Comparative: -er       Superlative: -est

    Slide 7 - Tekstslide

    Comparison
    1.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e,
    gebruik dan -r en -st.
    large
    larger
    largest
    Spellingsregels:

    2.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op medeklinker + y,
    gebruik dan -ier en -iest.
    happy
    happier
    happiest

    Slide 8 - Tekstslide

    Comparison
    hot
    hotter
    hottest
    Spellingsregels:

    3.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op 1 klinker (a, e, i, o, u)
    + 1 medeklinker, medeklinker verdubbelen
    big
    bigger
    biggest

    Slide 9 - Tekstslide

    Comparison
    Woorden van 2 lettergrepen (rest) of 3 lettergrepen of meer:
    Comparative: more        Superlative: most
    expensive
    more expensive
    most expensive

    Slide 10 - Tekstslide

    Comparison
    good/well
    better
    best
    Uitzonderingen (uit je hoofd leren!)
    bad/ill
    worse
    worst
    much/many
    little
    more
    less
    most
    least

    Slide 11 - Tekstslide

    Comparison
    Today it's not as windy as yesterday.
    Als je wil vergelijken, kun je ook (not) as ... as gebruiken:
    This blue car is as fast as that red car.

    Slide 12 - Tekstslide

    Marry is ...... than her sister. (pretty)

    Slide 13 - Open vraag

    This leaf is the ...... of the whole tree. (green)

    Slide 14 - Open vraag

    He really is the ...... villain ever. (bad)

    Slide 15 - Open vraag

    Is Donald Trump the ...... person in the world? (ridiculous)

    Slide 16 - Open vraag

    You are right, he is ...... than I thought. (friendly)

    Slide 17 - Open vraag

    The tomato soup was ...... the mushroom soup. (delicious)

    Slide 18 - Open vraag

    I hope to do ...... than Jack. (good)

    Slide 19 - Open vraag

    Do the exercises
    Work on exercises
    Do: Exercise 5 & 6 (GB page 25-26)
    Finished?
    Study: Vocabulary 5.1 t/m 5.3 (Quizlet)

    Check: Exercise 7, 8, 13, 14 (WB page 11-15)

    Slide 20 - Tekstslide