Modalverben II

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Vorige week hebben we gekeken naar de modale werkwoorden:
  • können
  • dürfen
  • mögen

Weet je nog wat ze betekenen?

Slide 2 - Tekstslide

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 3 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
können?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 4 - Quizvraag

Lisa mag einen Apfel.

Slide 5 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
mögen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 6 - Quizvraag

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 7 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
dürfen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 8 - Quizvraag

Bestudeer deze vervoegingen

Slide 9 - Tekstslide

We gaan nu verder met: 
  • wollen
  • müssen
  • sollen

Herleid de betekenis aan de hand van de zinnen op de volgende slides -->

Slide 10 - Tekstslide

Paul will zu Lisa gehen.

Slide 11 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
wollen?
A
moeten
B
weten
C
kunnen
D
willen

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal de zin:
"Paul will zu Lisa gehen."

Slide 13 - Open vraag

Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 14 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
müssen?
A
moeten
B
weten
C
kunnen
D
willen

Slide 15 - Quizvraag

Vertaal de zin:
"Pia muss dringend zur Toilette."

Slide 16 - Open vraag

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 17 - Tekstslide

Was bedeutet (betekent) das Verb
sollen?
A
weten
B
moeten
C
kunnen
D
willen

Slide 18 - Quizvraag

Vertaal de zin:
"Du sollst deine Zähen putzen!"

Slide 19 - Open vraag

Als het goed is, heb je 'müssen' en 'sollen' beide als 'moeten' vertaald. Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat denk jij: Wat is het verschil in betekenis tussen 'müssen' en 'sollen'?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Samengevat:
Je weet nu ... de betekenis:
  • dürfen = mogen
  • können = kunnen
  • mögen = lusten
  • wollen = willen
  • müssen = moeten
  • sollen = moeten 

Slide 24 - Tekstslide

Samengevat:
Je weet nu ... het betekenisverschil tussen müssen en sollen:
 
  • müssen = moeten (noodzaak)
  • sollen = moeten (wil van iemand anders)

Slide 25 - Tekstslide