Les 03 - Bepaling van gesteldheid en persoonsvorm tegenwoordige tijd

Bepaling van gesteldheid en pvtt
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bepaling van gesteldheid en pvtt

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- wat de functie en kenmerken van de bepaling van gesteldheid is; 
- hoe we een bepaling van gesteldheid benoemen; 
- hoe we de persoonsvorm spellen. 

Slide 2 - Tekstslide

Bepaling van gesteldheid
Als er na het doorlopen van de eerste vijf stappen van de zinsontleding nog zinsdelen overblijven, kan er ook sprake zijn van een bepaling van gesteldheid. 

Een bepaling van gesteldheid vertelt iets over 'de toestand' van het onderwerp, het lijdend voorwerp én over het gezegde. 

Slide 3 - Tekstslide

Benoemen bepaling van gesteldheid
Je vindt de bepaling van gesteldheid door de volgende vragen te stellen: 

- Hoe + gezegde + onderwerp? 
of 
- Hoe + gezegde + onderwerp +  lijdend voorwerp?

Slide 4 - Tekstslide

Benoem de bepalingen van gesteldheid
- Je maakt me doodziek met je gezeur. 
- De algemene ledenvergadering benoemde hem tot voorzitter. 
- Na de lange fietstocht kwam hij dorstig thuis. 
- Na zijn vervelende opmerking werd zijn gezicht tot moes geslagen. 
- Hij zat rustig te lezen op een bankje in het park. 
- Nerveus bladerde de journalist door zijn aantekeningen. 
- De profvoetballer keek uit de hoogte naar de straatkinderen. 

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Om werkwoorden op de juiste manier te spellen, vervoegen we ze. Dit houdt in dat we het werkwoord aanpassen aan de rest van de zin.

Vooral de spelling van de persoonsvorm wordt door veel mensen als lastig ervaren. Als je je aan de volgende regels houdt, lukt het jou ook.

Slide 6 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
De spelling van de persoonsvorm hangt van het onderwerp af.




*als je of jij het onderwerp is en achter de
persoonsvorm staat, gebruiken we de stam.
1e persoon
ik
stam
2e persoon
je, jij of u
stam + t/stam*
3e persoon
hij, zij of het
(alles wat niet ik, je, jij of u is)
stam +t

Slide 7 - Tekstslide

Let op!
- Er kunnen twee vormen van de stam zijn: het hele werkwoord -en of  de persoonsvorm die we gebruiken als ik  het onderwerp is.

- Twijfel je (vooral bij werkwoorden waarvan de stam op een -d eindigt) of er een -t achter moet, vervang het dan door een vorm van lopen.

- -dt aan het eind van een werkwoord kan alleen voorkomen als de stam op een -d eindigt en het onderwerp een tweede of derde persoon is.

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
Voor de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in het meervoud gebruiken we het hele werkwoord, zoals het ook in het woordenboek terug te vinden is. Hierop is één uitzondering:

Als u in het meervoud het onderwerp is, gebruiken we ik-vorm+t.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide