Les 06 - Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- hoe je een persoonsvorm schrijft. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
We lopen samen door opdracht 5 tot en met 7 op pagina 269 heen.

Slide 4 - Tekstslide

Spel de juiste vorm van het werkwoord
(vinden; tegenwoordige tijd) ... je het leuk dat hij ook komt? 
Zij (reageren; verleden tijd) ... goed op het slechte nieuws.
We zijn al twee jaar niet op vakantie (zijn; voltooid deelwoord) ... .
Meestal gaat hij (lopen; onvoltooid deelwoord) ... naar school. 
Zij is vorig jaar naar Monster (verhuizen; voltooid deelwoord) ... .
Hij (deleten; verleden tijd) ... de bestanden voor zijn vader ze zag. 


Slide 5 - Tekstslide

Voorlezen
Ik ga verder in 'Geraakt' van Margje Woodrow. 

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Om werkwoorden op de juiste manier te spellen, vervoegen we ze. Dit houdt in dat we het werkwoord aanpassen aan de rest van de zin.

Vooral de spelling van de persoonsvorm wordt door veel mensen als lastig ervaren. Als je je aan de volgende regels houdt, lukt het jou ook.

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
De spelling van de persoonsvorm hangt van het onderwerp af.




*als je of jij het onderwerp is en achter de
persoonsvorm staat, gebruiken we de stam.
1e persoon
ik
stam
2e persoon
je, jij of u
stam + t/stam*
3e persoon
hij, zij of het
(alles wat niet ik, je, jij of u is)
stam +t

Slide 8 - Tekstslide

Let op!
- Er kunnen twee vormen van de stam zijn: het hele werkwoord -en of  de persoonsvorm die we gebruiken als ik  het onderwerp is.

- Twijfel je (vooral bij werkwoorden waarvan de stam op een -d eindigt) of er een -t achter moet, vervang het dan door een vorm van lopen.

- -dt aan het eind van een werkwoord kan alleen voorkomen als de stam op een -d eindigt en het onderwerp een tweede of derde persoon is.

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
Voor de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in het meervoud gebruiken we het hele werkwoord, zoals het ook in het woordenboek terug te vinden is. Hierop is één uitzondering:

Als u in het meervoud het onderwerp is, gebruiken we stam+t.

Slide 10 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd enkelvoud
Als we uitgaan van klankvaste, regelmatige of zwakke werkwoorden, schrijven we de persoonsvorm als stam+de of stam+te.

Of we -de of -te achter de stam zetten, hangt af van de laatste letter van de stam. Is dit een t, x, k, f, s, c, h of p, dan schrijven we in het enkelvoud -te achter de stam; eindigt de stam op een andere letter, dan schrijven we er -de achter.

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm verleden tijd meervoud
Bij zwakke, klankvaste of regelmatige werkwoorden komt er, als het onderwerp in het meervoud staat, -den of -ten achter de stam. Ook hierbij gebruiken we de kofschip-regel.

Slide 12 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd van klank veranderen.

Meestal hoor je hoe je dit soort werkwoorden spelt.

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag! 
Werk nu aan opdracht 1 en 2 op pagina 276 van je boek. 

Veel succes!

Slide 14 - Tekstslide