Examentraining Duits kader en mavo

Examentraining Duits vmbo

 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Examentraining Duits vmbo

 

Slide 1 - Tekstslide

Eindexamen
Je krijgt op je eindexamen teksten en denkt dat je je hiervoor niet kan voorbereiden?
Nein, das stimmt nicht!
Met de volgende tools kun je je prima voorbereiden op je eindexamen Duits!
Eerst volgen de 'algemene tips leesvaardigheid'. 
 Daarna volgen de tips specifiek voor Duits!


Slide 2 - Tekstslide

Algemene tips leesvaardigheid
Oefen regelmatig. Het is heel normaal dat je niet in één keer alles snapt. Goed lezen in een vreemde taal gaat niet van vandaag op morgen.
"Ik had 16 fout. Nou, volgende tekst beter" -
Sommige leerlingen oefenen alsof ze in het casino zitten en alsof het dus van toeval afhangt welk cijfer je hebt. Volgende keer misschien meer geluk. Alleen als je geïnteresseerd bent in het hoe en waarom van de gemaakte fouten heeft het zin.
Beslissend is - zoals altijd bij het leren - niet zozeer hoeveel fouten je had, maar wat je er daarna mee doet! Zoek uit, waarom het antwoord onjuist was, waar je de lees- of denkfout hebt gemaakt, en waarom dat andere antwoord wel juist is. Daar leer je veel meer van voor de volgende keer!
Teksten gaan over de wereld om je heen. Zorg dat je veel te weten komt over de wereld waarin je leeft. Dus lees de krant, kijk naar nieuws- en actualiteitenprogramma's. Veel teksten gaan juist over maatschappelijke onderwerpen en niet persé over dingen die jongeren interesseren.

Slide 3 - Tekstslide

Het woordenboek- voor en nadelen
Het woordenboek is geen tovermachine, waar automatisch de goede betekenis uitrolt. Je moet een aantal dingen weten [weet jij bijvoorbeeld wat het teken "~" betekent?], een paar afkortingen kennen enz. om uit je woordenboek te halen wat erin zit! Kijk de gebruiksaanwijzing van je woordenboek goed door.

Opzoeken kost tijd. Reken op een minuut per woord. Dertig woorden opzoeken is dus een half uur examentijd. En die is kostbaar! Als je erg veel woorden moet opzoeken kom je in tijdnood. Zorg dus dat je een goede receptieve [dus: herkennen, Duits-Nederlands] woordenschat opbouwt en neem het leren van woorden serieus. Dan hoef je alleen op te zoeken wat je nodig hebt

Slide 4 - Tekstslide

Bespaar jezelf tijd en moeite: leer woordbetekenissen raden
Veel woordbetekenissen hoef je tijdens het lezen niet precies te weten. Je kunt proberen ze eerst te raden. Want opzoeken kan altijd nog en dat kost juist veel tijd!
Kijk naar de zin(nen) er om heen: de context.
Vaak kun je uit de context al een globale betekenis afleiden. In de opsomming "giraffen, olifanten, krodillen en XXXXXX" weet jij dat XXXXXX ook een exotisch dier moet zijn.
Lijkt het woord op het Nederlands? Of op een woord uit een andere vreemde taal? bijvoorbeeld: gesprek - Gespräch
Knip het woord in stukjes.
Misschien ken je al enkele stukjes van het woord: bijv. vierteilige = vier-teil-ige = vier-deel-ige
Spreek het woord in gedachten uit.
Soms "hoor" je dan dat het op het Nederlands lijkt. Bijvoorbeeld: het Duitse woord "Flut" spreek je uit als [floet], dat lijkt al veel op de betekenis: vloed.

Slide 5 - Tekstslide

Eerst de tekst lezen en dan de vragen? Of toch niet?
Het is handig om voordat je gaat lezen eerst de tekst "van buiten naar binnen" even vlot (ca. 2 minuten) te bekijken.
Beslis dan pas - aan de hand van de vraag -, hoe je die tekst leest. Kijk dus eerst onderaan naar de bron (krant? magazine? enz.), kijk naar de eventuele tussenkopjes, samenvattingen, lay-out (jongerenblad? krant? folder?) en de afbeeldingen enz. Dat geeft allemaal informatie waardoor je erachter komt waar het over gaat.
Zorg ervoor dat je veel artikelen extensief gelezen hebt voor je leesdossier, zodat je steeds sneller kunt inschatten, wat voor soort tekst iets is.

Slide 6 - Tekstslide

Tips meerkeuzevragen
Meestal zijn er van de antwoorden een paar klinkklare onzin en de andere lijken erg op elkaar. Om je te misleiden, staat er soms ook een antwoord in, dat lijkt op iets wat in de tekst staat, maar juist het tegendeel is van de vraag. Meestal is "wegstrepen" en telkens heen en weer kijken tussen tekst en vraag de manier.
Probeer bij een meerkeuze vraag niet meteen de antwoordopties te lezen, maar terug in de tekst te kijken om in gedachten het antwoord zelf te bedenken
Kijk uit: Vaak staan er antwoorden tussen die op zich best kloppen, maar die niet het antwoord op de vraag zijn.
En soms moet je het minst slechte antwoord kiezen!

Slide 7 - Tekstslide

Wat moet je doen als je ontzettend twijfelt?
Schrijf in ieder geval een voorlopig antwoord op en geef voor jezelf met een klein tekentje ofzo aan, dat je die vraag niet zeker wist.
Ga daarna verder met het examen. Kom je later in tijdnood, dan staat er in elk geval iets. Het komt nog steeds voor dat leerlingen bij (meerkeuze)vragen helemaal niets ingevuld hebben. En dat komt veel vaker voor dan je denkt!

Slide 8 - Tekstslide

Leestips Duits
Vragen en tekst
Lees eerst de vragen die bij de tekst horen en dan pas de tekst.
Werk met sterretjes (*)
Als je denkt te lang over een vraag te doen, gok het antwoord, maar zet een * bij de vraag. Op dit manier kun je later, als je nog tijd over hebt, de vraag nog een keer bekijken.

Slide 9 - Tekstslide

Woordenboekgebruik
à LEES EERST DE GERBUIKSAANWIJZING van het woordenboek!
Splits lange woorden op (Nasennebenhöhlenentzündung à Nasen-nebenhöhlen-entzündung).
Zoek niet naar woorden die je al kent (voorbeeld hierboven 'Nase' = neus)
ONTHOUD! Woorden opzoeken kost tijd! Gemiddeld 1 minuut per woord. Blijf oefenen zodat je hier bijv. maar 20 seconden over doet.
Verschil tussen zelfstandige naamwoorden en werkwoorden in het Duits. Voorbeeld:
'rasen' (snel/roekeloos rijden) en 'Rasen' (gazon).
Lees uit ge context als een woord meerdere betekenissen heeft. Voorbeeld: Geschichte:
1. De geschiedenis 2. Een verhaal.

Slide 10 - Tekstslide

Tekstsoorten
Als er om een tekstsoort wordt gevraagd, herken je aan de volgende zaken:

Krantenartikel/nieuwsbericht à smalle stukken tekst, grote kop, plaatsnaam dikgedrukt en
in hoofdletters en de datum. Formeel geschreven.
Advertentie à meerdere advertenties, korte teksten, meestal met een naam en
telefoonnummer waar je je kunt melden.
Reclame à plaatjes, prijzen enz.
Samenvatting à korte versie van een groot geheel (denk aan vragen zoals: wie, wat, waar,
waarom en hoe?
Fragment uit een dagboek à in de 'ik-vorm' geschreven.

Slide 11 - Tekstslide

Waarom'
Staat er 'waarom' in de vraag à ga op zoek in de tekst naar een van de volgende woorden:
weil, deshalb, deswegen, darum of denn.

Meedere antwoorden
Als er om meerdere antwoorden worden gevraagd à ga op zoek naar een opsomming: komma's, het woord und, dazu, aber auch, enz.

Tegenstellingen
Let op tegenstellingen. Voorbeeld: hij werkt graag alleen à 'Ich arbeite gerne zusammen'.


Slide 12 - Tekstslide

Meerkeuzevragen
Meestal zijn er van de antwoorden een paar klinkklare onzin en de andere lijken erg op elkaar.
Om je te misleiden, staat er soms ook een antwoord in, dat lijkt op iets wat in de tekst staat, maar juist het tegendeel is van de vraag.
Meestal is "wegstrepen" en telkens heen en weer kijken tussen tekst en vraag de manier.
Lees niet meteen de antwoordopties, maar probeer in gedachten eerst zelf het antwoord zelf te bedenken. Dat zorgt er voor dat je minder snel een antwoord kiest alleen omdat je die ene antwoordoptie zo logisch vindt klinken of goed begrijpt.
Vaak staan er in de antwoordopties dingen die op zich best kloppen, maar die niet het antwoord op de vraag zijn.

Slide 13 - Tekstslide

Belangrijke/signaal woorden:

Slide 14 - Tekstslide

Opsomming:
auch - ook
und - en
außerdem - bovendien
sowie - ook, alsmede
nicht nur... ...sondern auch - niet alleen... ...maar ook
daneben - daarnaast
oder - of

Slide 15 - Tekstslide

Tegenstelling:
aber - maar, echter
doch - toch
dagegen/hingegen - daarentegen
dennoch/trotzdem - desondanks/
obwohl - hoewel
nicht... ...sondern - niet... ...maar
statt - in plaats van

Slide 16 - Tekstslide

Reden/argument
weil/da - omdat
aus diesem Grund - om deze reden
denn - want
nämlich - namelijk
deswegen/deshalb/
darum/daher - daarom
wegen - vanwegen

Slide 17 - Tekstslide

Oorzaak en/of gevolg
indem/dadurch dass - doordat, door te
dadurch - daardoor
die Ursache hierfür ist - de oorzaak hiervoor is
sodass/so dass - zodat

Slide 18 - Tekstslide

Doel/middel
damit - opdat
um - om
dazu - daartoe, met het doel
womit - waarmee
mittels/durch - door middel van
mithilfe - met behulp van

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld
zum beispiel - bijvoorbeeld
so - zo
wie - zoals
besonders/vor allem - vooral, in het bijzonder
sogar - zelfs

Slide 20 - Tekstslide

Tijds(vervolg)
schon/bereits - al, reeds
bevor - voordat
bisher - tot nu toe
damals - destijds
erst - pas, niet eerder dan
gerade - (zo)juist, netvorher - voeger, ervoor
während - tijdens, gedurende
heute - tegenwoordig, vandaag

Slide 21 - Tekstslide

Hoeveelheid/mate waarin
täglich - dagelijks
je...desto - hoe... des te
regelmäßig - regelmatigoft/häufig - vaak
nie - nooit
meistens - meestal
manchmal - soms
kaum - nauwelijks
gar(+ontkenning)/ganz - helemaal

Slide 22 - Tekstslide



Viel Erfolg!!!!

Slide 23 - Tekstslide