pv = persoonsvorm
wg = werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden in de zin + 'aan het' en 'te')
ow = onderwerp (wie of wat + wg?)
lv = lijdend voorwerp (wie of wat + wg + ow?)
mv = meewerkend voorwerp (aan/voor wie + wg + ow + lv?)
bwb = bijwoordelijke bepaling (alle zinsdelen die je overhoudt --> vaak tijd en plaats)
Mijn vader heeft voor mijn moeder haar lievelingsbloemen in de tuin geplant.
Claudia heeft gisteren een prachtig schilderij gemaakt.