Mavo 2 / Oefentoets H1 (ABCDEFGH)

Wat betekent "la dispute"?
A
de reis
B
het station
C
het ding
D
de ruzie
1 / 47
volgende
Slide 1: Quizvraag
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat betekent "la dispute"?
A
de reis
B
het station
C
het ding
D
de ruzie

Slide 1 - Quizvraag

Wat betekent 'fatigué(e)'?
A
zien
B
moe
C
water
D
zelfs

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent 'arrêter'?
A
zien
B
aankomen
C
werken
D
stoppen

Slide 3 - Quizvraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
ce weekend
B
l'église
C
la semaine dernière
D
hier

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent "après"?
A
te veel
B
daarna
C
waardeloos
D
belangrijk

Slide 5 - Quizvraag

Hoe zeg je "zien" in het Frans?
A
jouer
B
faire
C
voir
D
aider

Slide 6 - Quizvraag

'de reis' vertaal je met ...

Slide 7 - Open vraag

'zien hebben in' vertaal je met.......

Slide 8 - Open vraag

'de zon' .......

Slide 9 - Open vraag

'het vertrek' vertaal je met.......

Slide 10 - Open vraag

'ik wil' vertaal je met .......

Slide 11 - Open vraag

Welk woord hoort er niet bij?
A
faire de l'escalade
B
faire les magasins
C
faire les devoirs
D
nager

Slide 12 - Quizvraag

Hoe vertaal je "de boom" in het Frans?
A
le truc
B
l'arbre
C
l'eau
D
le jeune

Slide 13 - Quizvraag

Vertaal in het Frans:
ik ben naar het strand geweest?

Slide 14 - Open vraag

Vertaal in het Frans:
heb je een leuke vakantie gehad?

Slide 15 - Open vraag

Vertaal in het Frans:
we hebben gekampeerd

Slide 16 - Open vraag

Vertaal in het Frans:
het was warm

Slide 17 - Open vraag

Traduis.

(Mijn) _________ parents sont malades .

Slide 18 - Open vraag

Traduis.

(hun) _________ trein arrive à cinq heurs.

Slide 19 - Open vraag

Traduis.

(onze) _________ cousins sont au collège.

Slide 20 - Open vraag

Traduis.

(haar) _________ amis vont à la fête.

Slide 21 - Open vraag

Traduis.

(Jouw) _________ ami Pierre est en vacances.

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Video

Passé composé bestaat uit:

     1. een hulpwerkwoord
     2. een voltooid deelwoord

Slide 24 - Tekstslide

1. hulpwerkwoord

Meestal is dit een vorm van het werkwoord AVOIR (hebben)
                                 

Slide 25 - Tekstslide

le verbe avoir
j'
ai
tu
as
il / elle/ on
a
nous
avons
vous 
avez

ils / elles 
ont
ik
heb
jij
hebt
hij / zij / men
heeft
wij
hebben
jullie / u
hebben / heeft
zij [mmv / vmv]
hebben

Slide 26 - Tekstslide

il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
tu as
j'ai
wij hebben
zij hebben (ml&vr)
ik heb
jullie hebben & u heeft
jij hebt
hij/zij/men heeft (wij hebben)

Slide 27 - Sleepvraag

2a. voltooid deelwoord
Van regelmatige werkwoorden op -er:
  • Maak de stam door -er van het werkwoord af te halen
  • Zet er dan é achter

 J'ai parlé (parler = praten)            = Ik heb gepraat 
 On a chanté (chanter = zingen)   = We hebben gezongen                                 

Slide 28 - Tekstslide

2b. voltooid deelwoord
Onregelmatige werkwoorden
Avoir >> EU (gehad)
Être >> ÉTÉ (geweest)
FAIRE >> FAIT (gedaan)

Slide 29 - Tekstslide

Wat is de juiste vertaling van:
Ma soeur a mangé une glace
A
Mijn zus eet een ijsje
B
Mijn zus at een ijsje
C
Mijn zus heeft een ijsje gegeten
D
Mijn zus wil een ijsje eten

Slide 30 - Quizvraag

Maak een passé composé met:
je - téléphoner
A
Je suis téléphoné
B
J'ai téléphoné
C
Je suis téléphonée
D
J'ai téléphonée

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
Ik heb gespeeld
A
Je suis jouer
B
Je ai joue
C
J'ai jouer
D
J'ai joué

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
Hij heeft gepraat
A
Il a parlé
B
Ils ont parlé
C
Elle a parlé
D
Nous avons parlé

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
Het meisje heeft gedanst
A
La fille a danse
B
La fille ont dansé
C
La fille dansé
D
La fille a dansé

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
Ik heb in Parijs gewoond
A
J'ai habite à Paris
B
J'ai habité à Paris
C
Je suis habité à Paris
D
Je suis habite à Paris

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
Ik ben geweest
A
Je suis été
B
J'ai été
C
J'ai êtré
D
Je suis êtré

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van:
Hij heeft gedaan
A
Il a fait
B
Il as fairé
C
Ils ont faire
D
Il est fait

Slide 37 - Quizvraag

Passé composé
-er
j'ai
prendre
tu as
être
il a
avoir
on a
faire
nous avons
parlé
été
eu
pris
fait

Slide 38 - Sleepvraag

Koppel de voltooid deelwoorden aan het juiste werkwoord
avoir
acheter
habiter
faire
être
oublier
été
habité
fait
oublié
eu
acheté

Slide 39 - Sleepvraag

Sleep de vervoegingen naar het juiste vakje
Passé composé
Geen passé composé
Je fais
Il parle
Il a parlé
Nous avons regardé
J'ai fait
Nous regardons

Slide 40 - Sleepvraag

Welk zinsdeel is GEEN Passé Composé?
A
il parle
B
ils ont parlé
C
j'ai parlé
D
nous avons parlé

Slide 41 - Quizvraag

Met de présent vertel je over
A
het verleden
B
het heden (wat je nu doet)
C
de toekomst

Slide 42 - Quizvraag

In welke tijd staat de zin:

nous cherchons un camping
A
présent
B
passé composé

Slide 43 - Quizvraag

Met de passé composé vertel je over
A
het verleden
B
het heden
C
de toekomst
D
de tijd van mijn oma

Slide 44 - Quizvraag

Welke passé composé is juist?
A
Ils ont acheté un cadeau.
B
Ils ont achete un cadeau.

Slide 45 - Quizvraag

Welke passé composé is juist?
A
Ma soeur, elle avons donné un cadeau.
B
Ma soeur, elle a donné un cadeau.

Slide 46 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van AVOIR:
Nous…...
A
sommes
B
avons
C
ai
D
ont

Slide 47 - Quizvraag