HAVO 3 par 7.3 Wat levert het op

Paragraaf 7.3
Wat levert het op
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 7.3
Wat levert het op

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Wat is investeren
  • Waarom zou je wel of niet investeren
  • Wat is de nominale en reële rente

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel 1
wat is investeren

Slide 3 - Tekstslide

Investeren
Het kopen van kapitaalgoederen noemen we investeren

Een bedrijf die bijvoorbeeld wilt uitbreiden en meer producten wilt produceren moet nieuwe machines erbij kopen dus investeren. 

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel 2
wel of niet investeren

Slide 5 - Tekstslide

wel of niet investeren
Investeren hangt af van:
  • hoe zijn de vooruitzichten op de markt
  • hoe hoog is de rente bij de bank (sparen/lenen)
  • hoe is de algemene economische situatie
  • is je product innovatie

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoel 3
investeren en rente

Slide 7 - Tekstslide

Rente
Nominale rente   : rente uitgedrukt in euro's
Inflatie                   : stijgen van de prijzen
Reële rente           : rente gecorrigeerd met de inflatie

Slide 8 - Tekstslide

Als de prijzen stijgen wordt de rente die je moet betalen of die je krijgt op je spaargeld naar verhouding minder waard.

Slide 9 - Tekstslide

Reële rente
  • De reële rente geeft aan met hoeveel procent geld meer of minder waard is geworden. 
  • Bij de reële rente is er rekening gehouden met de inflatie.
     
De reële rente reken je uit door:
nominale rente - inflatie

Slide 10 - Tekstslide

Reële rente berekenen
De reële rente bereken je met behulp van indexcijfers met de volgende formule:



Voorbeeld volgende pagina
Indexcijfer nominale rente / Indexcijfer inflatie x 100

Slide 11 - Tekstslide

Reële rente berekenen
Voorbeeld
Een ondernemer leent geld tegen 5% rente. De inflatie is 3%.

Het indexcijfer van de rente is dan: 105       (index zie pag 19)
Het indexcijfer van de inflatie is dan: 103
Het indexcijfer van de reële rente is: (105 ÷ 103) × 100 = 101,94

Een indexcijfer van 101,94 betekent dat de reële rente 1,94% bedraagt.


Slide 12 - Tekstslide

Reële rente berekenen
Voorbeeld
Een ondernemer leent geld tegen 2% rente. De inflatie is 1,5%.
Bereken de reële rente ???

Formule : (index nominale rente : index inflatie) x 100


Slide 13 - Tekstslide

Reële rente berekenen
Voorbeeld
Een ondernemer leent geld tegen 2% rente. De inflatie is 1,5%.

Het indexcijfer van de rente is dan: 102       (index zie pag 19)
Het indexcijfer van de inflatie is dan: 101,5
Het indexcijfer van de reële rente is: (102 ÷ 101,5) × 100 = 100,49

Een indexcijfer van 100,49 betekent dat de reële rente 0,49% bedraagt.


Slide 14 - Tekstslide

Samenvatten
  • Wat is investeren
  • Reden waarom je wel of niet zou investeren
  • Nominale en Reële rente

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Lees de theorie goed door
Maak de vragen in deze Lesson Up
Maak  de vragen 20, 21, 24 t/m 27



Slide 16 - Tekstslide

Oefenen
Lees de theorie goed door
Maak de vragen in deze Lesson Up

Slide 17 - Tekstslide

Investeren is:
A
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
B
Het kopen van nieuwe consumptiegoederen
C
Het in dienst nemen van geschoolde werknemers
D
Het in dienst nemen van ongeschoolde werknemers

Slide 18 - Quizvraag

Wat is investeren?
A
Het beleggen van geld
B
Kopen van kapitaalgoederen
C
Ondernemen
D
Winst maken

Slide 19 - Quizvraag

Wat is innovatie?
A
technologische ontwikkeling
B
uitvindingen doen
C
het toepassen van uitvindingen
D
investeringen van bedrijven

Slide 20 - Quizvraag

Wat is innovatie?
A
Koopkrachtverbetering
B
Vernieuwing
C
Prijsstijgingen
D
Economische groei

Slide 21 - Quizvraag

Welke reële rente ontvang je?
Nominaal is 2% en inflatie is 3%?
A
-0.97%
B
-1%
C
0.97%
D
1%

Slide 22 - Quizvraag

Rente = 10%, Inflatie = 5%
Wat is de reële rente
A
4,8%
B
5,0%
C
5,2%

Slide 23 - Quizvraag

De reële rente is hoger dan de nominale rente
Leerdoel 5
A
er is sprake van inflatie
B
er is sprake van deflatie
C
de spaarrente is hoger dan de kredietrente
D
dit kan helemaal niet

Slide 24 - Quizvraag

Rente = 0,1%, Inflatie = 3%
Wat is de reële rente
A
-2,9%
B
-2,8%
C
2,8%
D
2,9%

Slide 25 - Quizvraag