H7.3 Wat levert het op

3 hGL
7.3 Wat levert het op?
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

3 hGL
7.3 Wat levert het op?

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling Lesdoelen 7.2

-Je kunt uitleggen dat door scholing je verdiencapaciteit kan toenemen.

-Je kunt uitleggen dat er bij studeren sprake is van ruilen over de tijd.

-Je kunt uitleggen dat om aan het werk te blijven mensen een leven lang zich moeten blijven scholen ->Herscholing/ Bijscholing/ omscholing




Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 7.3

-Je kunt met voorbeelden uitleggen wat investeren inhoudt.


-Je kunt uitleggen welke factoren een rol spelen bij het doen van een investering.

-Je kunt verschil aangeven tussen nominale en reële rente en je kunt hiermee rekenen.


Slide 3 - Tekstslide

  • Tweetallen maken
  • Een idee, wat gaan jullie beginnen?
  • Waarom, wat wil je bereiken
  • Visie, doelstelling
  • Ondernemingsvorm, waarom motiveren?

Slide 4 - Tekstslide

Vaste en variabele kosten
vaste kosten
  • huisvesting
  • rentekosten
  • personeelskosten?
  • contributies
variabele kosten
  • zakelijk verbruik
  • schoonmaak
  • wasserij
  • personeel?

Slide 5 - Tekstslide

Investeren

Investeren
Investeren:
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen, zoals machines, gereedschappen of gebouwen.
Bedoeld om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren

Slide 6 - Tekstslide

Factoren bij investeren
  1. Vooruitzichten
  2. Rente (De prijs van geld)
  3. Economische situatie
  4. Innovatie (Het succesvol introduceren van nieuwe producten of productieprocessen)


Slide 7 - Tekstslide

Als de prijzen stijgen wordt de rente die je moet betalen naar verhouding minder waard.

Door inflatie is de reële rente lager dan de nominale rente.

Nominaal: Rente uitgedrukt in euro’s.
Reële rente: Nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.


Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Reële rente berekenen
De reële rente kun je berekenen met de volgende formule:
indexcijfer nominale rente/ indexcijfer inflatie x 100

Voorbeeld

Slide 10 - Tekstslide

Reële rente berekenen
Voorbeeld
Een ondernemer leent geld tegen 5% rente. De inflatie is 3%.

Het indexcijfer van de rente wordt: 105
Het indexcijfer van de inflatie wordt: 103
Het indexcijfer van de reële rente is: 105 ÷ 103 × 100 = 101,94

Een indexcijfer van 101,94 betekent dat de reële rente 1,94% bedraagt.


Slide 11 - Tekstslide

Loonkosten zijn:
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 12 - Quizvraag

Variabele kosten zijn:
A
kosten die niet veranderen met de drukte in het bedrijf
B
kosten die wel veranderen met de drukte in het bedrijf

Slide 13 - Quizvraag

Investeren is:
A
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
B
Het kopen van nieuwe consumptiegoederen
C
Het in dienst nemen van geschoolde werknemers
D
Het in dienst nemen van ongeschoolde werknemers

Slide 14 - Quizvraag

Welke reele rente ontvang je?
Nominaal is 2% en inflatie is 3%?
A
-0.97%
B
-1%
C
0.97%
D
1%

Slide 15 - Quizvraag

Wat waren de lesdoelen?

-Je kunt met voorbeelden uitleggen wat investeren inhoudt.


-Je kunt uitleggen welke factoren een rol spelen bij het doen van een investering.

-Je kunt verschil aangeven tussen nominale en reële rente en je kunt hiermee rekenen.


Slide 16 - Tekstslide

Huiswerk
Maak van paragraaf 7.3.

Slide 17 - Tekstslide