Dag 2 - Wonen

Thema 3 Wonen - DAG 2
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Thema 3 Wonen - DAG 2

Slide 1 - Tekstslide

'Nieuwe' woorden

Ik leer de betekenis van elf (11) woorden.
Ik leer de woorden toepassen in zinnen.
  1. blauw(e)
  2. blij
  3. boven
  4. buiten
  5. buitenshuis
  6. de buurt
  7. dank / bedankt
  8. die
  9. deze
  10. dit
  11. dat

Slide 2 - Tekstslide

blauw(e)
  • kleur van zee 
  • kleur van de lucht

  • zin: Mijn broek is blauw.
  • zin: De blauwe zee is mooi.
8

Slide 3 - Tekstslide

blij
  • In een goede stemming.
  • happy

  • zin: Ik ben blij, want de zon schijnt.
  • zin: Hij is blij met zijn nieuwe telefoon.
9

Slide 4 - Tekstslide

boven
  • plaats is hoger 
  • boven <--> beneden

  • zin: Ik loop naar boven.
  • zin: Ik sta boven op een berg.
10

Slide 5 - Tekstslide

buiten
  • niet binnen 
  • binnen < --> buiten

  • zin: Ik speel altijd buiten.
  • zin: Buiten schijnt de zon.
  • zin: Het is droog. Ik ga lekker naar buiten
11

Slide 6 - Tekstslide

buitenshuis
  • niet in je eigen huis
  • niet thuis
  • buiten het huis

  • zin: Ik werk vandaag buitenshuis. 
11

Slide 7 - Tekstslide

de buurt
  • een deel van een stad 
  • buurt - buurten

  • zin: Ik woon in de buurt van de school.
  • zin: In mijn buurt wonen veel kinderen.
12

Slide 8 - Tekstslide

dank
  • je bent ergens blij om
  • dankbaar

  • zin: Dank je wel.
  • zin: Bedankt dat je me wilt helpen.
13

Slide 9 - Tekstslide

die
  • aanwijzen
  • iets wat verder weg is
  • die <--> deze

  • zin: Die fiets vind ik wel mooi; deze niet.
  • zin: Is die pen van jou of is deze pen van jou?
14

Slide 10 - Tekstslide

de-woorden
de tafel
deze tafel
die tafel 

Slide 11 - Tekstslide

het-woorden
het tafeltje
dit tafeltje 
dat tafeltje

Slide 12 - Tekstslide

Met de klok mee
vanaf boven:

1
A
rood - roze - blauw - groen - geel - oranje
B
rood - roze - blauw - geel - groen - oranje
C
rood - roze - groen - blauw - geel - oranje
D
rood - oranje - blauw - groen - geel - roze

Slide 13 - Quizvraag

Wanneer ben jij blij?
Maak een zin met minimaal 4 woorden.

Slide 14 - Open vraag

Maak een zin met het woord 'blauw(e)'.

Slide 15 - Open vraag


2
A
Hij is blij.
B
Hij heeft blij.
C
Hij is doen blij.
D
Hij hebt blij.

Slide 16 - Quizvraag

timer
1:00
Welke gebouwen staan er in jouw buurt?

Slide 17 - Woordweb

Op maandag en dinsdag
sporten we ...
(Als het mooi weer is.)
A
lekker.
B
in school.
C
de plaats.
D
buiten.

Slide 18 - Quizvraag

Wie bedank jij? Waarom?
Maak een goede zin.

Slide 19 - Open vraag

8
Wat is er allemaal blauw?

Slide 20 - Woordweb

Wat hoort er bij: 
boven?
10

Slide 21 - Sleepvraag

Welke zin is goed geschreven?
11
A
Ik ga naar buitenn om te wandelen.
B
Ik ga naar buiten om te wandelen.
C
Ik ga naar buiten omm te wandelen.
D
Ik ga naar buitn om te wandelen.

Slide 22 - Quizvraag

Maak een zin met de woorden:
'wonen (ww)', '(de) buurt' en 'ik'.
12

Slide 23 - Open vraag

A - Ik eet die appel op.
B - Ik lees die boek.
C - Ik pak die kip.
D - Ik drink uit die glas.
14
A
A - goed B - fout C - goed D - goed
B
A - goed B - fout C - goed D - fout
C
A - goed B - goed C - goed D - fout
D
A - goed B - fout C - fout D - goed

Slide 24 - Quizvraag

Ik ga ... de deur naar het lokaal.
17

Slide 25 - Open vraag

Ik ga ... mijn voordeur naar ... en ben dan ... mijn ...
17

A
in - binnen - in - huis
B
door - binnen - in - huis
C
door - buiten - in - huis
D
door - buiten - in - tuin

Slide 26 - Quizvraag