Voorbereiden Over taal hoofdstuk 1 en 2

Voorbereiding Over taal 
H1 en H2
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding Over taal 
H1 en H2

Slide 1 - Tekstslide

Noteer een percentage van 0% tot 100%. Hoe goed ken je de stof uit H1 en H2?

Slide 2 - Open vraag

Letterlijk het rijtje leren met strategieën om de betekenis van een woord te vinden H1

Slide 3 - Tekstslide

Noem 3 strategieën om de betekenis van een woord te vinden

Slide 4 - Open vraag

Noteer de betekenis van het onderstreepte woord in elke zin.
Gelukkig heb ik in mijn buik nog een plekje gereserveerd voor het dessert.
Betekenis van GERESERVEERD.

Slide 5 - Open vraag

Eigenaardig, klaarblijkelijk, overvloedig
Schrijf een tekst van maximaal 50 woorden waarin je de onderstaande woorden betekenisvol gebruikt. De vorm mag je aanpassen, zodat het woord beter in de zin past.

Slide 6 - Tekstslide

Eigenaardig, klaarblijkelijk, overvloedig
Max. 50 woorden.

Slide 7 - Open vraag

Lees de onderstaande zin. Kies de juiste betekenis van het homoniem.
De bank is failliet gegaan. Het gaat om BANK
A
Een ding om op te zitten
B
Een plek/bedrijf die ons geld regelt.
C
Een speciale auto
D
geen idee

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord is een homoniem?
A
Munt
B
Muur
C
Televisie
D
Plafond

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord is een homoniem?
A
Sjaal
B
Hand
C
Stem
D
Radio

Slide 10 - Quizvraag

Kies de juiste schrijfwijze van de homofoon.
Hij schoot de ... in de roos
A
Peil
B
Pijl

Slide 11 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de homofoon.
Dat ... is van een dier
A
fel
B
vel

Slide 12 - Quizvraag

Noteer de juiste afgeleide vorm.
actualiteit: Dat is een .... bericht

Slide 13 - Open vraag

Wat betekent delicaat?
A
Heel klein
B
Stuk grond
C
zonder stoppen
D
Kwetsbaar

Slide 14 - Quizvraag

Welke spreekwoorden zitten hier verweven? Het is niet leuk om iemand om de tuin te luizen.

Slide 15 - Open vraag

Noteer de juiste afgeleide vorm.
Natie: Dat is een .... probleem.

Slide 16 - Open vraag

Leren
Leer de woorden uit de opdrachten. 
Zorg dat je de woorden kunt toepassen.
De gele theorieblokken ook. 

Slide 17 - Tekstslide