De populatiegrootte is het aantal organismen in een populatie. De populatiegrootte hangt af van de invloeden uit de omgeving, dus van biotische en abiotische factoren.
Slide 22 - Tekstslide
Abiotische factoren
(levenloze natuur)
licht
wind
neerslag
temperatuur
lucht
bodem
Slide 23 - Tekstslide
Biotische factoren
(levende natuur)
voedsel
ziekteverwekkers
vijanden
bescherming tegen vijanden ( bomen,struiken)
Slide 24 - Tekstslide
Organisatieniveaus
Individu
Populatie
Levensgemeenschap
Ecosysteem
(van klein naar groot)
Slide 25 - Tekstslide
Populatiegrootte
Als de omstandigheden gunstig zijn dan wordt de populatie groter. Bijvoorbeeld als er veel voedsel is en er weinig vijanden zijn.
Er gaan veel dieren dood als de omstandigheden ongunstig zijn. De populatie wordt dan kleiner. Bijvoorbeeld als er weinig voedsel is en er ziektes heersen.
Slide 26 - Tekstslide
Populatiegrootte
Wanneer een populatie (door de jaren heen) om een evenwichtswaarde schommelt dan noemen we dat een biologisch evenwicht.
De populatiegrootte is afhankelijk van biotische en abiotische factoren.
Optimale omstandigheden: alle biotische en abiotische factoren hebben de meest gunstige waarde
Slide 27 - Tekstslide
Samenleven
Binnen een populatie heeft elk individu relaties met soortgenoten. Konijnen leven bijvoorbeeld samen in een hol en krijgen samen jongen. Of ze vechten met elkaar om voedsel. Ook dat is een relatie.
Een relatie kan gericht zijn op concurrentie (competitie) of op samenwerking. Concurrentie is bijvoorbeeld strijden om voedsel, een partner of een veilige plek. Samenwerking is bijvoorbeeld een troep leeuwen die samen jagen op een prooi.
Concurrentie
Samenwerking
Slide 28 - Tekstslide
Biologisch evenwicht
Slide 29 - Tekstslide
Relaties binnen een populatie
Bij dieren die in groepen leven, zie je vaak een rangorde. Eén dier is de baas, bijvoorbeeld het oudste vrouwtje bij een kudde olifanten.
Een territorium is een gebied dat wordt verdedigd tegen soortgenoten. Een territorium kan dienen als jachtgebied, maar ook als ruimte voor het grootbrengen van de jongen.
Individuen van een soort moeten samenwerken om zich voort te planten. Er is dan paarvorming tussen een mannetje en een vrouwtje dit kan voor een tijdje of hun hele leven zijn.
Slide 30 - Tekstslide
Relaties tussen soorten
Individuen van verschillende soorten kunnen een langdurige relatie met elkaar hebben. Zo’n langdurige samenleving noem je symbiose. Een voorbeeld van symbiose is een korstmos. Hierin leven een schimmel en een alg met elkaar samen. De alg maakt voedsel voor de schimmel door fotosynthese. De schimmel zorgt voor water en een beschutte plek voor de alg.
Slide 31 - Tekstslide
Parasitisme
Een van de individuen kan nadeel hebben van de samenleving. Dat noem je parasitisme. Hierbij leeft een individu, de parasiet, op of in een individu van een andere soort, de gastheer. Parasieten kunnen dieren, planten of schimmels zijn.
Slide 32 - Tekstslide
Aan het werk! Bio!
Wat? 6.2 Voedselrelaties- opdrachten 1 t/m 10.
Opdracht 4 maak je in je mapje
Waar? In Magister.me in de studiewijzer mens en natuur.
Klaar? Test jezelf.
Niet af? Dan is het Huiswerk!!!
timer
1:00
Slide 33 - Tekstslide
Zin in een quizje?
Slide 34 - Tekstslide
Zijn soortgenoten biotische of abiotische factoren
A
Biotische factoren
B
Abiotische factoren
Slide 35 - Quizvraag
Wat zijn biotische en wat zijn abiotische factoren?
Biotische factoren
Abiotische factoren
Nestgelegenheid
Soortgenoten
Ziekteverwekkers
Voedsel
Roofdieren
Licht
Zuurtegraad
Lucht
Temperatuur
Slide 36 - Sleepvraag
Is regen een biotische of abiotische factor
A
Biotische factor
B
Abiotische factor
Slide 37 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor milieu?
A
Organisme
B
Vervuiling
C
Leefomgeving
Slide 38 - Quizvraag
Wat zijn de vier organisatieniveaus van klein naar groot?