Grandes Lignes - Havo2 - Chapitre 7 - Herhaling hoofdstuk

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wat is de tu-vorm van het werkwoord vouloir?

1. Tu voule
2. Tu voules
3. Tu veut
4. Tu veux

Wat is de ils-vorm van het werkwoord aller?

1. Ils ont
2. Ils sont
3. Ils vont
4. Ils font

Wat is de vous-vorm van het werkwoord faire?

1. Vous fairez
2. Vous faitez
3. Vous faisez
4. Vous faites

Wat is de on-vorm van het werkwoord prendre?

1. On prende
2. On prendes
3. On prend
4. On prends

Vervoeg:
Zij (mnl) gaan deelnemen (participer)

Vervoeg:
Wij spelen (jouer)

Vervoeg:
Jij bent begonnen (commencer)

Vervoeg:
Ik begrijp

Vervoeg:
Wij gaan vergeten

Vervoeg:
Jullie hebben gewild

Vervoeg:
Wij vinden

Welk delend lidwoord moet op de puntjes?

''Je vais prendre un peu ........ yaourt.''

1. du
2. des
3. de
4. d'

Welk delend lidwoord moet op de puntjes?

''Pff, quelle horreur! Je n'aime pas ....... poisson!''

1. de
2. du
3. d'
4. le

Welk delend lidwoord moet op de puntjes?

''Est-ce que tu as pris ....... chips au supermarché?''

1. des
2. du
3. les
4. de

Welk delend lidwoord moet op de puntjes?

''Nous allons manger beaucoup ..... frites!''

1. des
2. les
3. de la
4. de

In welke tijd staat deze zin:
''Manon, tu as bougé pendant les vacances?''

1. Présent
2. Futur proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin:
''Ce soir, je vais arriver vers 7 heures.''

1. Présent
2. Futur proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin:
''Mes parents n'écoutent pas quand je leur téléphone.''

1. Présent
2. Futur proche
3. Passé composé

In welke tijd staat deze zin:
''Maman est tombée de l'escalier.''

1. Présent
2. Futur proche
3. Passé composé

Vervoeg:
Hij heeft gekund (passé composé)

1. Il a vu
2. Il a pu
3. Il est vu
4. Il est pu

Vervoeg:
Wij zijn aangekomen (passé composé)

1. Nous avons arrivé
2. Nous sommes arrivé
3. Nous avons arrivés
4. Nous sommes arrivé(e)s

Vervoeg:
Jij valt (présent)

1. Tu tombe
2. Tu tombes
3. Tu tomber
4. Tu es tombé(e)

Vervoeg:
Ik heb gebeld (passé composé)

1. J'ai appelé(e)
2. J'ai appelé
3. Je suis appelé(e)
4. Je suis appelé

Vervoeg:
Jullie gaan vergeten (futur proche)

1. On va utiliser
2. On va oublier
3. Vous allez utiliser
4. Vous allez oublier

Vervoeg:
Ik bereid voor

Vervoeg:
Jullie hebben gedragen

Vervoeg:
Zij (vrl) zijn aangekomen

Vervoeg:
U bent gegaan

Vervoeg:
Zij (mnl) hebben gepakt

Vervoeg:
Ik denk

Vervoeg:
Jij gaat slagen

Vervoeg:
Wij zijn gevallen

Welk delend lidwoord moet op de puntjes?

''Le baby-sitting, pff! Je ne gagne pas assez ..... argent.''

Welk delend lidwoord moet op de puntjes?

''Tu préfères ...... pommes de terre ou le riz?''

Welk delend lidwoord moet op de puntjes?

''Mon frère boit au moins un litre ...... coca par jour!''

Welk delend lidwoord moet op de puntjes?

''Les oeufs, je déteste! Je prends souvent .... viande.''

Welk delend lidwoord moet op de puntjes?

''Maman n'aime pas .... haricots verts.''

Merci