Grammatica 1.1 3F

Taalverzorging 1.1
Nu Nederlands
woordsoorten werkwoorden
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging 1.1
Nu Nederlands
woordsoorten werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

werkwoorden

Slide 2 - Woordweb

Maak een zin met één werkwoord

Slide 3 - Open vraag

We hebben de hele dag hard moeten werken.
A
hebben
B
hebben moeten
C
hebben moeten werken
D
hebben werken

Slide 4 - Quizvraag

Het liefst wil ik slapend rijk worden.
A
worden
B
wil worden
C
wil rijk worden
D
wil slapend worden

Slide 5 - Quizvraag

Had je me dit al eerder gevraagd?
A
gevraagd
B
had gevraagd
C
had
D
had eerder

Slide 6 - Quizvraag

Werkwoorden
  • Persoonsvorm
  • Infinitief
  • Voltooid deelwoord
  • Tegenwoordig deelwoord

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm
Is een werkwoord in de zin dat je van tijd kunt veranderen. Of de pv komt vooraan in de zin te staan als je deze vragend maakt.

In de zomer ga ik altijd met mijn vrienden zwemmen. 

In de zomer ging ik altijd met mijn vrienden zwemmen.

Ga ik in de zomer altijd met mijn vrienden zwemmen?

Slide 8 - Tekstslide

Infinitief
Is het hele werkwoord.

In het weekend kan ik altijd uitslapen.
Iedereen in de klas gaat spijbelen tijdens rekenen.

Slide 9 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Dat geeft aan dat iets al eerder is gebeurd en staat vaak achteraan in de zin. 
Een voltooid deelwoord wordt gemaakt met een hulp werkwoord.

Deze zomer heb ik voor het eerst gesurft.
Dat heb ik nog nooit eerder geprobeerd.
Ik moet zeggen dat het erg goed is gelukt. 
Hij heeft geleerd dat liegen niet loont. 

Slide 10 - Tekstslide

Tegenwoordig deelwoord
Geeft meestal aan die iets gelijk met iets anders gebeurt.
Heel werkwoord + d/de 
Bijvoorbeeld: rennend/rennende of draaiend/draaiende

Je mag niet meer fietsend appen.
Blaffende honden bijten niet.
Huilend liep het kind naar zijn vader.
Je moet geen slapende honden wakker maken.

Slide 11 - Tekstslide