opstart 1.7 28/1

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Les 23

Ik ken:

- Het verschil tussen hoofdwerkwoorden en hulpwerkwoorden.

- Het verschil tussen een werkwoord in de persoonsvorm, infinitief, imperatief of voltooid deelwoord.

Ik kan:

- Het hoofdwerkwoord in een zin aanduiden.

- Aangeven of een werkwoord een persoonsvorm, infinitief, imperatief of voltooid deelwoord is.

- Zinnen herschrijven en daarbij de werkwoorden veranderen.

Geef een voorbeeld van een "voltooid deelwoord".

LEES goed de instructies voordat je begint.

1. Persoonsvorm
2. Imperatief
3. Infinitief
4. Voltooid deelwoord

Hij GAAT morgen zijn huiswerk maken.

1. Persoonsvorm
2. Imperatief
3. Infinitief
4. Voltooid deelwoord

Ze HEEFT haar sleutels op de tafel gelegd.

1. Persoonsvorm
2. Imperatief
3. Infinitief
4. Voltooid deelwoord

Ze heeft haar sleutels op de tafel GELEGD.

1. Persoonsvorm
2. Imperatief
3. Infinitief
4. Voltooid deelwoord

Ik moet dit boek echt LEZEN voor school.

1. Persoonsvorm
2. Imperatief
3. Infinitief
4. Voltooid deelwoord

Hij HEEFT zijn huiswerk al gemaakt.

1. Hoofdwerkwoord
2. Hulpwerkwoord

Wij GAAN morgen naar het park.

1. Hoofdwerkwoord
2. Hulpwerkwoord

Ze ZIJN heel hard aan het rennen.

1. Hoofdwerkwoord
2. Hulpwerkwoord

De hond BLAFT naar de postbode.

1. Hoofdwerkwoord
2. Hulpwerkwoord

Wij hebben de wedstrijd GEWONNEN

1. Hoofdwerkwoord
2. Hulpwerkwoord

Een zin heeft ALTIJD een hoofdwerkwoord en een hulpwerkwoord.

1. Waar
2. Niet waar

Werkboek p. 226 

Telefoons naar het telefoonhotel!