eindtoets thema 5 erfelijkheid en evolutie

In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.

Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.
A
juist
B
onjuist
1 / 40
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.

Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.
A
juist
B
onjuist

Slide 1 - Quizvraag

In tekening 1 van afbeelding 1 is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.

Het jonge dier hetzelfde genotype als het volwassen dier.
A
juist
B
onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Alle kinderen uit één gezin hebben hetzelfde DNA.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Door geslachtelijke voortplanting ontstaan organismen met nieuwe genotypen.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Bacteriën planten zich meestal niet geslachtelijk voort, maar door deling.
Bacteriën die uit één ouder ontstaan door deling, hebben hetzelfde genotype.
A
jusit
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

In de kern van een lichaamscel van een mens zitten 46 chromosomen.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Een albino is een mutant.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Als een gen aan staat, maakt de cel een bepaald eiwit.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Bij de productie van bier en zuurkool wordt biotechnologie toegepast.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

De eerste levensvormen leefden op het land.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Elke celkern in de longen van een koe bevat de complete informatie voor alle erfelijke eigenschappen van die koe.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Straling is een mutagene invloed.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen.
Deze cel is een lichaamscel.
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Alle eicellen van een vrouw hebben hetzelfde genotype.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Een labradorhond en een herdershond behoren tot dezelfde soort.
A
juist
B
onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Wat is evolutie?
A
het veranderen van gedaante bij een organisme
B
ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
het groter worden van een populatie

Slide 16 - Quizvraag

 Vul de tekst aan.
geloven dat de
afstammen van andere
Zo'n langzame
noemen we 
................................
..........................
....................
..................
................
ontwikkeling
diersoorten
evolutie
biologen
mensen

Slide 17 - Sleepvraag

Probeer eens in je eigen woorden uit te leggen hoe variatie in genotype kan zorgen voor evolutie:

Slide 18 - Open vraag

Thea en Nico doen de volgende beweringen over chromosomen.
Nico: ‘Chromosomen bevatten veel genen.’
Thea: ‘Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA.’

Wie heeft, of wie hebben gelijk?

A
Alleen Nico.
B
Alleen Thea
C
Thea en Nico hebben beide gelijk
D
Thea en Nico hebben beide ongelijk

Slide 19 - Quizvraag

Het klein robertskruid is een plant uit de ooievaarsbekfamilie.
De eicellen van deze plant bevatten 16 chromosomen.

Hoeveel chromosomen bevat een cel van een blad van het klein robertskruid?

A
8
B
16
C
32
D
64

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel miljoen jaar geleden begon de ontwikkeling van de apen van de oude wereld als aparte groep?
(klik op afbeelding voor groter versie)
A
Ongeveer 25 miljoen jaar geleden.
B
Ongeveer 35 miljoen jaar geleden.
C
Ongeveer 37 miljoen jaar geleden.
D
Ongeveer 43 miljoen jaar geleden.

Slide 21 - Quizvraag

Aan welke groep zijn de gorilla’s het meest verwant?

(klik op afbeelding voor groter versie)
A
Aan de apen van de nieuwe wereld.
B
Aan de apen van de oude wereld.
C
Aan de chimpansees.
D
Aan de gibbons.

Slide 22 - Quizvraag

Op welk moment komt het genotype van een baby tot stand?
A
Op het moment van de vorming van de eicel.
B
Op het moment van de vorming van de zaadcel die de eicel bevrucht
C
Op het moment van de bevruchting van de eicel.
D
Op het moment van de geboorte van de baby.

Slide 23 - Quizvraag

Wat heeft meer invloed? Een mutatie in een geslachtscel of een mutatie in een lichaamscel?
A
Geslachtscel
B
Lichaamscel
C
Beide evenveel

Slide 24 - Quizvraag

Wat is een mutatie?
A
Verandering in je fenotype
B
Is iemand die er anders uitziet. Zoals een albino
C
Een ongecontroleerde celdeling
D
een plotselinge verandering in het genotype van een cel

Slide 25 - Quizvraag

Soortvorming d.m.v. natuurlijke selectie. Zet de zinnen in de juiste volgorde
Er bestaat variatie in genotype en fenotype binnen een populatie
De voordelige fenotypen worden dus doorgegeven
Een mutatie leidt tot een verandering in fenotype dat voordelig uitkomt in de omgeving
Door voortplanting, mutaties en recombinatie kunnen nieuwe genotypen ontstaan
De mutant overleeft door zijn aanpassing beter en krijgt meer nakomelingen 
Als er genoeg verschillen in genotype en fenotype zijn ontstaan kan dat leiden tot een nieuwe soortvorming

Slide 26 - Sleepvraag

Wat is evolutie?
A
Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.
C
Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.

Slide 27 - Quizvraag

Bij mensen zitten in iedere celkern 46 chromosomen.
Een ouderpaar heeft twee dochters. De dochters berekenen hoeveel van hun chromosomen, in theorie, precies hetzelfde kunnen zijn.

Hoeveel chromosomen kunnen er maximaal hetzelfde zijn bij de twee dochters?

A
22
B
23
C
45
D
46

Slide 28 - Quizvraag

Welke beschrijving hoort bij welk begrip?
Bevat informatie over één erfelijke eigenschap
Lange dunne draad in de celkern, bevat erfelijke informatie
De stof die de code bevat over erfelijke eigenschappen
Chromosoom
DNA
Gen

Slide 29 - Sleepvraag

Sleep het juiste woord naar de plek van de zin ervoor.

Het fenotype kan                  veranderen door invloeden uit de omgeving.

Steil haar laten krullen met een krultang is                    een verandering van het genotype.

Het fenotype is                      altijd gelijk aan het genotype.

Een tatoeage is                      een verandering van het genotype

Het fenotype wordt                   deels bepaald door het genotype.
Wel
Wel
Wel
Wel
Wel
Niet
Niet
Niet
Niet
Niet

Slide 30 - Sleepvraag

Erfelijke eigenschappen
Niet-erfelijke eigenschappen
Vraag 12: wat zijn erfelijke, en wat zijn niet-erfelijke eigenschappen van de plant?
0,5 punt per goed antwoord
Behaarde stengel van een plant
Plantenbladeren die slap hangen
Plantenbladeren met stekels
Vlekjes op de bladeren door vraat van dieren
Schade aan de stengel doordat iemand eroverheen is gelopen
Rode bloemen van een plant

Slide 31 - Sleepvraag

Fenotype
Genotype

Slide 32 - Sleepvraag

P1 heeft bruine ogen genotype AA
P2 heeft groene ogen genotype aa
Sleep de juiste letters naar het kruisingsschema:

A
A
a
a

Slide 33 - Sleepvraag

Bij de mens is de vorm van de oorlelletjes erfelijk bepaald. Er is een gen voor oorlelletjes die vastzitten aan het hoofd en een gen voor oorlelletjes die loshangen. Een man heeft loshangende oorlelletjes en heeft voor deze eigenschap twee ongelijke genen. Drie cellen van deze man zijn:
1 een cel in een oorlelletje;
2 een cel in de wand van een gehoorgang;
3 een zaadcel.
In welke van deze cellen is in de celkern zeker het gen voor vastzittende oorlelletjes aanwezig? Ga ervan uit dat er geen mutaties zijn.

Slide 34 - Open vraag

Biotechnologie wordt onder andere toegepast bij de productie van voedingsmiddelen, geneesmiddelen en enzymen.

Noem een andere groep producten waarbij men tijdens de productie gebruikmaakt van biotechnologie.

Slide 35 - Open vraag

Is gebeurtenis 1 noodzakelijk voor het ontstaan van de twee soorten?
En gebeurtenis 2? Leg je antwoord uit.
(klik op afbeelding voor groter)

Slide 36 - Open vraag

Kalle zegt: ‘Als een gen in een cel actief is, maakt die cel een bepaald eiwit’.
Heeft Kalle gelijk? Leg je antwoord uit.

(deze vraag is alleen voor GL)

Slide 37 - Open vraag

Wordt bij de productie van yoghurt biotechnologie toegepast? Leg je antwoord uit.
(deze vraag is alleen voor GL)

Slide 38 - Open vraag

Wordt bij de productie van yogurt genetische modificatie toegepast?

Slide 39 - Open vraag

Leg uit wat transgene organisme betekent.

Slide 40 - Open vraag