RV 28. De leerling gebruikt een zichtrekening en een spaarrekening.
De leerling kent het verschil tussen een zicht- en een spaarrekening.
RV 29. De leerling gebruikt courante betaalmiddelen zoals een betaalkaart, protonkaart en kredietkaart, een overschrijving en leert er op een verantwoorde wijze mee omgaan.
De leerling kent het verschil tussen een betaalkaart en kredietkaart.
De leerling vult een overschrijving in.