02. 3B H1.2 Consumeren met en zonder geld (6-9)

H1 Behoeften
B) Paragraaf 2: Consumeren met en zonder geld
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3,5

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H1 Behoeften
B) Paragraaf 2: Consumeren met en zonder geld

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo komen we er
Stap 1) Leerdoelen zijn duidelijk
Stap 2) Instructie
Stap 3) Leertekst lezen
Stap 4) Vragen maken
Stap 5) Vragen nakijken / resetten / vragen stellen
Stap 6) Rekentrainer maken
Stap 7) Leren leertekst / opdrachten
Stap 8) Test jezelf digitaal maken
Stap 9) Controleren of alles duidelijk is
Stap 10) Versterk jezelf

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
  • Huiswerk bespreken
  • Instructie Rekentrainer
  • Aan de slag
  • Instructie theorie
  • Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


BK

Maken Hoofdstuk 1:
paragraaf 1 
Rekentrainers 
Leren Hoofdstuk 1:
paragraaf 1 

Huiswerk 6 september
Planning: 
1 paragraaf per les

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vorige les begrippen:
  • Goederen
  • Diensten
  • Consumeren
  • Prioriteiten stellen 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mensen hebben behoeften. Wat zijn behoeften?
A
Goederen
B
Diensten
C
Geld
D
Alles wat je nodig hebt of graag wilt

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor behoefte is brood?
A
basisbehoefte
B
overige behoefte

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hieronder staan vier behoeften. Welke is een overige behoefte?
A
Brood
B
Trui
C
Huis
D
Laptop

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn prioriteiten?
A
iets wat je graag wilt
B
ergens waar je graag naartoe wilt
C
iets wat je graag wilt eten
D
iets wat je echt nodig hebt

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Eva heeft behoefte aan een pauze. Ze wil graag iets eten. Ze neemt geen patat. Het is duur en is te heet om snel op te eten. Ze kiest een bruin bolletje kaas.
A
door alleen gebrek aan geld
B
door alleen gebrek aan tijd
C
door gebrek aan tijd en aan geld
D
door gebrek aan productie

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de bron. Stel: je bent 18 uur per week bezig bent met je hobby’s. Je sport 7 uur per week, je luistert 2 uur naar muziek, je bent 4 uur bezig met games en je besteedt 5 uur aan het uitgaan met vrienden.

Vul de ontbrekende gegevens van het cirkeldiagram in.

Vraag 23

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de bron. Stel: je bent 18 uur per week bezig bent met je hobby’s. Je sport 7 uur per week, je luistert 2 uur naar muziek, je bent 4 uur bezig met games en je besteedt 5 uur aan het uitgaan met vrienden.

Vul de ontbrekende gegevens van het cirkeldiagram in.

Vraag 23

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de bron. Stel: je bent 18 uur per week bezig bent met je hobby’s. Je sport 7 uur per week, je luistert 2 uur naar muziek, je bent 4 uur bezig met games en je besteedt 5 uur aan het uitgaan met vrienden.

Vul de ontbrekende gegevens van het cirkeldiagram in.

Vraag 23
De blauwe sector betekent....
Je bent hiermee ... uur bezig.
Licht oranje = ..................
Je bent hiermee ...... uur bezig. 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
Theorie:
  • Ik kan verschillende manieren van consumeren uitleggen.

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan cijfers of bedragen op de juiste manier afronden.
  • Ik kan berekenen met hoeveel procent een bedrag is gestegen of gedaald.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenvaardigheden
Ik heb klaar liggen: 
  • rekenmachine,
  • pen,
  • papier.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afronden
Maak op blz 28 in je boek
de oefeningen.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg procenten
1 procent (1%) is 1 honderdste deel.
  
Stap 1: Deel het beginbedrag door 100.
De uitkomst is 1% van het beginbedrag.

Stap 2: Vermenigvuldig de uitkomst van stap 1 met het percentage van de korting of van de verhoging.
Of gebruik de tabel!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Procenten
Procent
.. %
Bedrag in €
  • Rente
  • BTW
  • Toename/afname bv korting
  • enz.
Berekenen dmv: 
  • tabel
  • formule

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
Voorbeeld: Een jeans kost € 59. Je krijgt nu een korting van 15%.
Wat moet je nog betalen voor de jeans?

  • Stap 1: Deel het beginbedrag door 100.
  • € 59 : 100 = € 0,59
  • Stap 2: Vermenigvuldig de uitkomst met het percentage van de korting.
  • € 0,59 × 15 = € 8,85
  • Je betaalt nu nog € 50,15 voor de jeans.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag: wat is de brutowinst in procenten van de omzet?
1) Wat is de omzet?
2) Hoeveel is de brutowinst?
Maak een tabel!

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag: wat is de brutowinst in procenten van de omzet?
Procent
100%
Bedrag in €
1) omzet = € 220.000
2) brutowinst = € 132.000 
3) welke is 100%?
4) Vul de tabel in
Maak de tabel

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag: wat is de brutowinst in procenten van de omzet?
Procent
100%
?
Bedrag in €
220.000
132.000
1) omzet = € 220.000
2) brutowinst = € 132.000 
3) welke is 100%?
4) Vul de tabel in
Ziet jouw tabel er ook zo uit?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vraag: wat is de brutowinst in procenten van de omzet?
Procent
100%
Bedrag in €
220.000
1
132.000
5) zet de 1 in het midden van de 2 bekende
6) vul in wat bij de pijltjes hoort
7) reken uit

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Procent
100%
?
Bedrag
220.000
1
132.000
Wat je onder in de tabel doet, 
moet je boven ook doen !!

8) geef je antwoord

: 220.000
x 132.000
100 :220.000 x 132.000 = ...% 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rente
Procent
100%
1
5,8
Bedrag in €
28,97
1,68
In 2015 was het gemiddelde pinbedrag € 28,97.
In 2016 daalt dit met 5,8%.
Bereken het gemiddelde pinbedrag van 2016.
: 100           x 5,8
Antwoord opdracht 12:
€ 28,97 - € 1,68 = €27,29

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stijging of daling in procenten

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stijging of daling in procenten
Als je stijgingen en dalingen in procenten uitdrukt,
kun je veranderingen beter met elkaar vergelijken.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jaimy verdiende vorig jaar € 3.200.
Dit jaar verdient hij € 3.250.
Hoeveel procent is het inkomen van Jaimy gestegen?

(nieuw - oud) : oud x 100 = stijging/daling %

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Nog een voorbeeld
  • Jaimy  verdiende vorig jaar € 3.200. 
  • Dit jaar verdient hij € 3.250.
  • Hoeveel procent is het inkomen van Jaimy gestegen?
  • 1. Nieuw = 3.250
  • 2. Oud = 3.200
  • 3. Stijging = (3250 – 3200) ÷ 3.200 x 100 = 1,6%


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekentrainer
Stijging / daling
timer
5:00

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel
Theorie:
  • Ik kan verschillende manieren van consumeren uitleggen.

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan cijfers of bedragen op de juiste manier afronden.
  • Ik kan berekenen met hoeveel procent een bedrag is gestegen of gedaald.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen 1.2 Consumeren met of zonder geld. 
  • Manieren van consumeren
  • Collectieve voorzieningen
  • Particuliere voorzieningen

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Consumeren kan door:
  1. Kopen bij een bedrijf  (je koopt een broodje)
  2. Zelfvoorziening (je bakt een cake)
  3. De natuur (je zit in de schaduw van de boom)
  4. Collectieve voorzieningen (je loopt over de weg naar school)

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Kopen bij een particulier bedrijf
  • consumeren door te kopen -> een particulier bedrijf wil winst maken.

Welk bedrijf wil nog meer winst maken?

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Zelfvoorziening
Zelfvoorziening = de onbetaalde productie voor je eigen behoeften door jezelf of door mensen in je omgeving.

Wat zie je op de foto aan zelfvoorziening?

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. consumeren door de natuur
  • Natuurschoon
  • Grondstoffen 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Collectieve voorzieningen
Je kunt consumeren door gebruik te maken van collectieve voorzieningen.

  • geregeld door de overheid.
  • betaald met belastinggeld (dus door ons allemaal).
  • iedereen mag er gebruik van maken.
  • soms betalen gebruikers een bijdrage.


Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Collectieve voorzieningen

Slide 38 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Juist
Onjuist
Collectieve voorzieningen zijn voor iedereen bedoeld.
De overheid moet met collectieve voorzieningen winst maken.
De brandweer is een voorbeeld van een collectieve voorziening.
Voor collectieve voorzieningen hoef je nooit te betalen.
De supermarkt is een voorbeeld van een collectieve voorziening.

Slide 40 - Sleepvraag

3 goed = 2 punten
2 goed = 1 punt
1 goed = 0 punten
Wat is een voorbeeld van de particuliere sector?
A
brandweer
B
marktplaats
C
ziekenhuis
D
school

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is zelfvoorziening?
A
Dat je jezelf voor je ziet
B
Wanneer je zelf in jouw behoeften voorziet door producten te kopen
C
Zelf groenten verbouwen, zelf je huis schilderen, zelf jam maken.
D
Wanneer je producten verkoopt in je winkel

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het tegenovergestelde van de collectieve sector?
A
Gezamenlijke sector
B
Algemene sector
C
Particuliere sector
D
Winstgevende sector

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie werkt er in de collectieve sector?
A
Politie
B
Leraar
C
Marktverkoper
D
Supermarkt medewerker

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doel
Theorie:
  • Ik kan verschillende manieren van consumeren uitleggen.

Rekenvaardigheden:
  • Ik kan cijfers of bedragen op de juiste manier afronden.
  • Ik kan berekenen met hoeveel procent een bedrag is gestegen of gedaald.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


BK
Maken Hoofdstuk 1:
paragraaf 2 
+
Rekentrainers (2x)
+
Leren Hoofdstuk 1:
paragraaf 1 + 2


KGT



Huiswerk 12 september

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies