In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Gaschromatografie
NOVA H13 Analysetechnieken
H13.2 Gaschromatografie (GC) kwalitatief
Slide 1 - Tekstslide
Gaschromatografie
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen hoe een gaschromatograaf werkt
Je kunt de aanwezigheid van stoffen aangeven/afleiden met behulp van de retentietijd
Slide 3 - Tekstslide
bij gaschromatografie wordt een stof/mengsel in de gasfase gebracht en daarna op de kolom gescheiden
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
N.a.v. het filmpje van zojuist: was het monster een zuivere stof of een mengsel?
A
Het was een zuivere stof
B
Het was een mengsel
Slide 6 - Quizvraag
Hoe lang het duurt voordat moleculen van een stof 'elueren' (uit de kolom bij de detector komen) hangt af van...(meerdere antwoorden mogelijk)
A
de moleculen van de stof zelf
B
de stationaire fase
C
de temperatuur in de oven
D
het debiet (stroomsnelheid in mL/s) van het draaggas
Slide 7 - Quizvraag
kwalitatief <--> kwantitatief
Gaschromatografie kan kwalitatief & kwantitatief ingezet worden:
kwalitatief resultaat: laat zien welke stof aanwezig is
kwantitatief resultaat: meting van hoeveelheid van een aanwezige stof
deze les: GC als kwalitatieve methode volgende les: GC als kwantitatieve analysetechniek
Slide 8 - Tekstslide
druk op het luidsprekertje voor toelichting
Gaschromatografie als kwalitatieve bepaling:
Om stoffen te identificeren kijk je naar de retentietijd (tR)
Slide 9 - Tekstslide
De retentietijd is de tijd...
A
die het draaggas er over doet om van de injector bij de detector te komen
B
die de stationaire fase er over doet om van de injector bij de detector te komen
C
die de moleculen van stof X in het monster er over doen om van de injector bij de detector te komen
D
die verstrijkt van het begin tot het eind van een kwalitatieve analyse middels gaschromatografie
Slide 10 - Quizvraag
Retentietijd en stationaire fase
Slide 11 - Tekstslide
Retentietijd en stationaire fase
de retentietijd is afhankelijk van de sterkte van de bindingen waarmee een stof hecht aan de stationaire fase
de sterkte van de bindingen bepaalt ook het kookpunt van een stof
door de polariteit van de stationaire fase te variëren kunnen stoffen meer/minder sterk hechten
Slide 12 - Tekstslide
Scheiding
Retentietijd: de tijd die nodig is om de kolom te passeren
Retentietijd is een stofeigenschap
Slide 13 - Tekstslide
principe van de scheiding
Hier is nog een keer het principe van gaschromatografie uitgelegd:
het monster is een mengsel van een witte stof en een zwarte stof
aan de wand van de hele kolom zit de stationaire fase (bruin)
de witte stof hecht minder goed aan de stationaire fase dan de zwarte stof
de witte stof komt dus als eerst bij de detector aan (kortste retentietijd)
de zwarte stof komt later van de kolom
Slide 14 - Tekstslide
Retentietijd en stationaire fase
Analyse
je kunt alle stoffen scheiden/analyseren die zonder ontleden in de gasvormige fase kunnen worden gebracht (eventueel na een chemische voorbewerking)
het kookpunt en de mate van binding aan het kolomoppervlak bepalen de retentietijd van een stof
Toepassing bij onderzoek aan:
pesticiden
geneesmiddelen
parfums
samenstelling olie
geur- en smaakstoffen
Slide 15 - Tekstslide
voorbeeld
GC met apolaire kolom
monster: mengsel van alkanen
alkanen zijn apolair
alkaan met laagste kookpunt --> komt als eerste van de kolom
Slide 16 - Tekstslide
Herhaling ......
Een polaire stof adsorbeert goed aan een polaire stationaire fase want deze stoffen kunnen dipool-dipool bindingen en waterstof bruggen met elkaar aangaan.
Een polaire stof adsorbeert slecht aan een apolaire stationaire fase
De keuze van de stationaire fase bepaalt dus de retentietijd van de stof (bij gelijkblijvende andere variabelen: bijv T)
Slide 17 - Tekstslide
Wanneer de stationaire fase 'apolair' (een hydrofobe stof) is...(meerdere antwoorden mogelijk)
A
heeft een stof die bestaat uit apolaire moleculen een grotere retentietijd dan een stof die bestaat uit polaire moleculen
B
heeft een stof die bestaat uit polaire moleculen een grotere retentietijd dan een stof die bestaat uit apolaire moleculen
C
bereikt een hydrofobe stof eerder de detector dan een hydrofiele stof
D
bereikt een hydrofiele stof eerder de detector dan een hydrofobe stof
Slide 18 - Quizvraag
Redeneren:
In welk soort stationaire fase (polair/apolair) heeft octaan een kortere retentietijd en waarom?
Slide 19 - Tekstslide
In welk soort stationaire fase heeft octaan een korte retentietijd en waarom?
Slide 20 - Open vraag
En nog een keer....
Waarom hebben propaan-1-ol en butaan-1-ol niet dezelfde retentietijd?
Slide 21 - Tekstslide
Waarom hebben propaan-1-ol en butaan-1-ol niet dezelfde retentietijd?
Slide 22 - Open vraag
Welke van deze kolommen heeft een polaire vulling en waarom?
Pentaan
Propaan
Kolom A
130 s
75 s
Kolom B
20 s
420 s
Slide 23 - Open vraag
Slide 24 - Tekstslide
Welk van de chromatogrammen is verkregen na de tweede analyse?
A
B
C
D
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
1. Is het korreltje gehydrateerd silica polair of apolair?
2. Is de stationaire fase van korreltjes gehydrateerd silica geschikt voor de scheiding van polaire stoffen of voor apolaire stoffen?
A
1. polair
2. polaire stoffen
B
1. polair
2. apolaire stoffen
C
1. apolair
2. polaire stoffen
D
1. apolair
2. apolaire stoffen
Slide 27 - Quizvraag
HUISWERK
leren: principe van gaschromatografie en toepassing als kwalitatieve bepaling