Taalmix

Taalmix
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 4,5

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Taalmix

Slide 1 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
Een naam van iemand begint altijd met een hoofdletter.
Ook een straatnaam begint met een hoofdletter.
En de naam van een land begint ook met een hoofdletter.
Bijvoorbeeld: Michiel - Kerkstraat - Spanje

Slide 2 - Tekstslide

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Schrijf de hele tekst over.
Tante jolanda woont in frankrijk.

Slide 3 - Open vraag

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Schrijf de hele tekst over.
In de dorpstraat gaat mieke naar de kapper.

Slide 4 - Open vraag

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Schrijf de hele tekst over.
De vader van marijke werkt in belgië.

Slide 5 - Open vraag

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Schrijf de hele tekst over.
Tussen de bremlaan en de beukstraat loopt een smal steegje.

Slide 6 - Open vraag

Welke woorden moeten met een hoofdletter?
Schrijf de hele tekst over.
De opa van jochem fietst door de molenlaan.

Slide 7 - Open vraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
adriaan
B
Adriaan

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
dorpsstraat
B
Dorpsstraat

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
tafel
B
Tafel

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
bank
B
Bank

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
anna
B
Anna

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
koen
B
Koen

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
wilgenlaan
B
Wilgenlaan

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
jacob
B
Jacob

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
handschoen
B
Handschoen

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
stationsweg
B
Stationsweg

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
fiets
B
Fiets

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord moet met een hoofdletter?

Kies het juiste woord
A
sandra
B
Sandra

Slide 19 - Quizvraag

Schrijf het nieuwe woord op.
Voorbeeld!
Een schoen om mee te voetballen.
voetbalschoen

Slide 20 - Tekstslide

Schrijf het nieuwe woord op.
Een fout bij het schrijven.

Slide 21 - Open vraag

Schrijf het nieuwe woord op.
Een lamp om bij te lezen.

Slide 22 - Open vraag

Schrijf het nieuwe woord op.
Dit boek gebruik je bij het koken.

Slide 23 - Open vraag

Schrijf het nieuwe woord op.
Deze schoen draag je bij het sporten.

Slide 24 - Open vraag

Schrijf het nieuwe woord op.
Een tafel om aan te eten.

Slide 25 - Open vraag

Schrijf het nieuwe woord op.
Een schrift om in te werken.

Slide 26 - Open vraag

stal
spriet
lijn
boot
kant
huis
was
koeien
gras
voor
spook
roei

Slide 27 - Sleepvraag

punt
klok
man
tuin
reis
hoek
buur
doel
kerk
drie
dieren
bus

Slide 28 - Sleepvraag

Vraagzinnen
Een vraagzin begint met het werkwoord

Voorbeelden:
Ben jij ziek?
Hoor je de kerkklok?
Heb jij een rijbewijs?
Woon jij in Amsterdam?


Slide 29 - Tekstslide

Maak er een vraagzin van:
Voorbeeld
Jan eet een vis.
Eet jan een vis?

Slide 30 - Tekstslide


Maak er een vraagzin van:
Jeroen knoopt het in zijn oren.

Slide 31 - Open vraag


Maak er een vraagzin van:
Bodil kijkt de kat uit de boom.

Slide 32 - Open vraag


Maak er een vraagzin van:
Amin praat zijn mond voorbij.

Slide 33 - Open vraag


Maak er een vraagzin van:
Bart doet poeslief.

Slide 34 - Open vraag


Maak er een vraagzin van:
Alex staat voor aap.

Slide 35 - Open vraag


Maak er een vraagzin van:
Carla loopt naast haar schoenen.

Slide 36 - Open vraag


Maak er een vraagzin van:
Tinus is tot over zijn oren verliefd.

Slide 37 - Open vraag

Vond jij de tekst in de vragen ook zo gek?

De kat uit de boom kijken... of
Voor aap staan...


Dat noemen we spreekwoorden of gezegden

Slide 38 - Tekstslide

Jeroen knoopt het in zijn oren.
Bodil kijkt de kat uit de boom.
Amin praat zijn mond voorbij.
Bart doet poeslief.
Alex staat voor aap.
Carla loopt naast haar schoenen.
Tinus is over zijn oren verliefd.
Zet de juiste betekenis achter de spreekwoorden
gebruik Google als je iets niet weet
Heel aardig doen
Even afwachten en zien wat er gebeurt
Voor gek staan
Vinden dat je de beste bent
Iets heel goed onthouden
Heel erg verliefd zijn
Een geheim verklappen

Slide 39 - Sleepvraag

Slide 40 - Video

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 41 - Quizvraag

Dat was het weer voor deze week.
Hieronder kun je schrijven als je een boodschap achter wilt laten.

Slide 42 - Open vraag