Week 32, les 2, 4m Signaalwoorden 4-4-24

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Signaalwoorden
in het Duits, welke
ken je?

signaalwoorden

Een signaalwoord in een zin vertelt iets over het verband tussen die zin  en de zin daarvoor. 

Signaalwoorden geven je inzicht in de structuur van de tekst. 

Daarnaast staan de antwoorden op de vragen vaak na of in de buurt van de signaalwoorden!!!!!!

zum Beispiel:

tijd: heute, gestern, mittlerweile

opsomming: erstens, zweitens, drittens

tegenstelling: aber, doch, obwohl, jedoch

overeenkomst/vergelijking: sowohl als auch, gleich, dasselbe wie, wie

voorbeeld: zum Beispiel, also, das heißt, unter anderem

oorzaak/gevolg: weil, wegen, dadurch, als Folge von

Vertaal: aber

Vertaal: zum Beispiel

Vertaal: jedoch

in plaats daarvan

pas echt

inderdaad

ook

auch

erst recht

tatsächlich/in der Tat

stattdessen

Vertaal: weil, da

1. want
2. wegens
3. omdat
4. dat

Vertaal: laut

1. volgens
2. overigens

Vertaal: der Verfasser

Vertaal: Gegensatz

Vertaal: Absatz

wann? 

was? 

wer? 

wie?

wo?

woher?

wohin? 

wanneer?

 wat?

 wie?

 hoe?

waar?

waarvandaan?

waarheen? 

Vertaal: Nachteil oder Vorteil

Wat betekent het woord schließen in de volgende zin:
Was kann man aus dem 1. Absatz schließen?

1. sluiten
2. beslissen
3. concluderen
4. besluiten

dem 3. Absatz nach betekent:
volgens de 3e alinea

goed

fout

Welche Frage passt in die Lücke in Absatz 4? betekent:
Welke vraag past op de open plek in alinea 4?

goed

fout

Arten von Fragen

4 veel voorkomende vraagsoorten

meerkeuze vragen                   alleen de vraag lezen ....

open vraag                               in het Nederlands antwoorden

waar - niet waar vragen           zoekend lezen

gaten vraag                              lees tot gat, en 1 zin verder